Veel rijksgeld draagt niet bij aan betere zorg
Praktische netwerken binnen de zorg en het sociaal domein hebben moeite met het krijgen van financiering.
Praktische netwerken binnen de zorg en het sociaal domein, waarin problematiek van burgers centraal staat, hebben moeite met het krijgen van financiering en verdienen meer aandacht van beleidsmakers.
Dat stelt Evelien Tonkens, Hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector aan de Universiteit voor Humanistiek in de nieuwste publicatie van de Wetenschappelijke Adviesraad (WAR): ‘Toezien op samenwerken’. In zorgakkoorden worden partijen door de overheid opgeroepen meer samen te werken. Echter blijft het antwoord op de vraag hoe dat moet onbeantwoord.
In haar bijdrage ‘De tragiek van praktische netwerken’ constateert Tonkens dat in literatuur over samenwerkingsverbanden zelden het burgerperspectief centraal staat. ‘Het gaat meestal over sturingskwesties en over afstemming tussen organisaties.’ Het promotieonderzoek van Rene van Kuijk, waarop ze voortborduurt, is volgens haar een uitzondering.
‘Samenwerking via netwerken droeg in zijn onderzoek niet bij aan kwalitatief betere zorg, verminderde niet de noodzaak steeds weer hetzelfde verhaal te vertellen en beschermde mensen niet tegen tussen wal en schip vallen.’ Daarbij merkt de hoogleraar op dat er wel degelijk voorbeelden zijn van samenwerkingsverbanden die een positief effect lijken te hebben. Voor Tonkens is dat aanleiding om een belangrijke vraag te stellen: onder welke condities kan een samenwerking een positieve impact hebben op de ervaring van cliënten?
Om die vraag te beantwoorden onderscheidt ze twee soorten netwerken: abstracte en praktische. De eerste zijn vaak top-down en op de organisatie gericht. ‘Ze moeten bijvoorbeeld zorgen voor betere samenwerking. Wat de burger daaraan heeft, is niet expliciet geformuleerd en kan daardoor vaag of zelfs buiten beeld blijven.’ Praktische netwerken ontstaan daarentegen meestal vanuit de observatie dat er een lacune is in de hulpverlening en zijn er daarom om concrete problemen op te lossen.
Effectiviteit
Tonkens benadrukt dat er nog geen empirische studies zijn naar een mogelijk verschil in kwaliteit tussen de door haar geduide netwerken. Toch zijn er aanwijzingen dat praktische netwerken een stuk effectiever zijn. ‘Abstracte netwerken ontstaan vanuit het ministerie, de zorgverzekeraar of de gemeenten. Er wordt een subsidiepot opengetrokken, waar organisaties vervolgens op reageren. Er is geen gedeeld beeld van de problematiek, het belang van de samenwerking voor individuele organisaties is vaak klein en door marktwerking is er vaak concurrentie tussen de samenwerkende partijen.’
Voor deelnemers in praktische netwerken is de samenwerking vaak een stuk belangrijker. Dit komt omdat ze ontstaan vanuit de behoefte een bestaand probleem op te lossen. ‘Er zijn nogal wat mensen die tussen wal en schip vallen en zo’n praktisch netwerk is erop gericht die mensen toch te helpen, ondanks de scheidslijnen tussen soorten hulp op basis van soorten diagnoses.’ Dit kan een gelegenheidscoalitie zijn bij een specifieke cliënt, maar ook een langdurige samenwerking rondom bepaalde casuïstiek.
De tragiek van die praktische netwerken, die dus mogelijk effectiever zijn, is volgens Tonkens dat deze juist meer moeite hebben om financiering te vinden. ‘Gemeenten, ministeries of zorgverzekeraars stellen geld beschikbaar voor netwerken die zij zelf in een beleidsplan hebben staan. Een probleem zonder eigenaar genereert op zijn best een netwerk zonder financiering.’ Haar boodschap is dan ook om deze netwerken aandacht te geven. ‘Netwerken die uit de directe nood van burgers geboren zijn, verdienen, mits zij inderdaad ook bijdragen aan de kwaliteit van zorg, evengoed bestuurlijke aandacht en steun, ook van toezichthouders.’
Reacties: 1
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.