De etnische bril moet weer op
‘Hoge en snel oplopende werkloosheid onder migranten. Somber beeld arbeidsmarktpositie migrantengroepen’. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) leek in het perbericht bij het Jaarrapport Integratie 2013, dat in maart uitkwam, zelf geschrokken van de uitkomsten.
Gemeenten zetten jaren geleden het integratiebeleid overboord. Maar specifiek beleid voor migranten blijft nodig, zo blijkt uit het Jaarrapport Integratie van het Sociaal en Cultureel Planbureau. De werkloosheid is dramatisch. ‘Een tweedeling in de samenleving dreigt.’
‘Hoge en snel oplopende werkloosheid onder migranten. Somber beeld arbeidsmarktpositie migrantengroepen’. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) leek in het perbericht bij het Jaarrapport Integratie 2013, dat in maart uitkwam, zelf geschrokken van de uitkomsten. En niet voor niets. De werkloosheid onder niet-westerse migranten blijkt bijna drie keer zo hoog als onder autochtone Nederlanders. Van de migrantenjongeren tot 24 jaar is bijna een derde werkloos (tegenover 10 procent van de autochtone jongeren), van de Marokkaanse jongeren maar liefst 37 procent. En de trend is niet gunstig. Bij de niet-westerse migranten is de werkloosheid sinds 2008 opgelopen van 9 naar 16 procent, en bij de jongeren bijna verdubbeld, van 15 naar 28 procent. Zo hoog is de jeugdwerkloosheid bij migrantengroepen deze eeuw niet geweest, aldus het SCP.
Culturele misverstanden
Opvallend is dat de verschillen tussen werkloosheidscijfers maar voor een klein deel verklaard kunnen worden door eenvoudig meetbare factoren als opleidingsniveau, woonregio, leeftijd en dergelijke. Dit betekent dat bij gelijke kenmerken migranten vaker werkloos zijn dan autochtonen en dat dus andere, ongrijpbaarder factoren een rol spelen, zoals culturele misverstanden, afstand tot de Nederlandse samenleving, kennis van de arbeidsmarkt en discriminatie. Dat laatste strookt met de bevinding dat als migranten eenmaal een baan hebben, de verschillen – in salaris en carrièremogelijkheden – grotendeels wegvallen.
Ja, ze waren inderdaad een beetje geschrokken, vertelt Jaco Dagevos, een van de onderzoekers bij het SCP. ‘We zagen het wel aankomen, en we weten uit het verleden dat in tijden van economische crisis migranten extra hard worden getroffen, maar de werkloosheid loopt nu toch wel erg snel op, vooral bij de jongeren. En de verschillen nemen maar niet af. De werkloosheid onder migranten is al jaren ongeveer 2,5 keer zo groot als onder autochtonen. Je zou verwachten dat die groepen met de komst van nieuwe generaties wat meer naar elkaar toegroeien, maar dat gebeurt dus niet.’
Onprettige bijbetekenis
Wat nu? Integratiebeleid leek – zeker voor gemeenten – een gepasseerd station, en het aloude doelgroepenbeleid, waarbij voor migrantengemeenschappen afzonderlijk beleid werd ontwikkeld, al helemaal. Mensen behandelen als individu, niet als lid van een etnische groep, was het adagium geworden. Anders krijg je alleen maar méér stigmatisering. Zo zei de Utrechtse wethouder Victor Everhardt twee jaar geleden in Binnenlands Bestuur: ‘De term integratie heeft een onprettige bijbetekenis, die suggereert dat de migrant moet veranderen om erbij te horen.’ De hoogleraren Paul Scheffer en Han Entzinger constateerden in hun rapport De staat van integratie uit 2012: ‘Het klassieke, op etnische achtergrond gerichte integratiebeleid voldoet niet meer in de huidige grootstedelijke, immens diverse werkelijkheid.’ Kortom, weg met die etnische bril! Had het onderwijs niet al in 2006 het goede voorbeeld gegeven door in de ‘gewichtenregeling’, die basisscholen extra geld toebedeelt voor achterstandsleerlingen, de opleiding van de ouders tot criterium te maken in plaats van etnische herkomst?
De praktijk blijkt hardnekkiger dan de ideologie. Misschien is het een teken aan de wand dat de Onderwijsraad een half jaar geleden de Tweede Kamer adviseerde om het criterium ‘etniciteit’ weer in de gewichtenregeling op te nemen, omdat het samen met de opleiding van de ouders ‘het meest bepalend is voor leerachterstanden’. We kunnen nog zo graag willen dat kleur of afkomst er niet toe doet, de feiten zeggen iets anders.
Doelgroepenbeleid
Justus Veenman nam op 17 april na bijna veertig jaar afscheid als hoogleraar Economische Sociologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij hield zich bezig met sociale ongelijkheid, met name de positie van migranten. De jongste SCP-cijfers laten volgens hem zien dat migranten nog altijd ‘een groot probleem’ hebben op de arbeidsmarkt. ‘Dat probleem vertaalt zich ook in armoede en kan zelfs tot een tweedeling in de samenleving leiden. Belangrijk is dat etnisch-specifieke factoren hieraan ten grondslag liggen. Ik vind het daarom onverstandig dat het doelgroepenbeleid een aantal jaren geleden grotendeels is afgeschaft. Hoge werkloosheid en armoede zijn veel stigmatiserender dan, bijvoorbeeld, deelname aan een taalcursus speciaal voor Turkse jongeren. Zeker als je weet dat taalbeheersing nog altijd een probleem is voor migranten, ook voor de tweede generatie. En neem de migrantenspecialisten bij instellingen als de Kamer van Koophandel en het arbeidsbureau, bij opleidingsinstituten en bij uitzendbureaus, die hadden volgens mij een heel nuttige functie. Die specialisten zijn er niet meer, en het is kostbaar om ze nu opnieuw aan te stellen. Met andere woorden: je moet heel goede redenen hebben om doelgroepenbeleid te voeren, maar je moet óók heel goede redenen hebben om het niet te doen.’
‘Duizend-banenplan’
De Nederlandse overheid heeft in zekere zin niet geleerd van haar eigen succes, meent Veenman. Hij brengt het ‘duizend-banenplan’ voor Molukkers van eind jaren tachtig in herinnering, waarbij headhunters uit de eigen gemeenschap en autochtone jobhunters met elkaar samenwerkten, uiteindelijk resulterend in 1200 banen voor de Molukse gemeenschap, die onder zware werkloosheid leed. ‘De Molukkers van toen zijn wat betreft werkloosheidsproblematiek zeer te vergelijken met de Marokkanen van nu. De Nederlandse regering heeft hier echt kansen laten liggen.’
Volgens Jaco Dagevos van het SCP is het klassieke doelgroepenbeleid wel degelijk een gepasseerd station. ‘Het was lang niet altijd effectief, en de stigmatisering die ervan uitging, moet je niet onderschatten. Maar dat wil niet zeggen dat algemeen beleid alléén voldoende is, want daarmee misken je dat cultuurverschillen een rol spelen bij de achtergestelde positie van migranten. Werkgevers bijvoorbeeld kunnen wel zeggen dat ze alleen op basis van kwaliteit selecteren, maar vooroordelen zijn hardnekkig, en daarbij zijn mensen nu eenmaal geneigd om iemand uit de eigen groep te kiezen. De ‘etnische bril’ blijft dus nodig voor beleidsmakers.’
Integratiebeleid
Eind vorig jaar schreven Dagevos en zijn collega Malin Grundel op verzoek van de directie Integratie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de notitie Biedt het concept integratie nog perspectief? Daarin kwamen zij tot een vorm van integratiebeleid – door hen ‘diversiteitsbeleid’ genoemd – waarbij binnen het algemene beleid indien nodig aandacht is voor specifieke kenmerken van migranten en voor etnisch-culturele verschillen. We zouden ons niet langer moeten richten op de hele etnische groep, stellen zij, maar op individuele leden uit die groep voor wie het algemeen beleid niet toereikend blijkt. Als voorbeeld noemen de auteurs de geestelijke gezondheidszorg, waar particuliere organisaties psychosociale zorg verleenden aan migranten voor wie reguliere instellingen te weinig aandacht en expertise hadden.
In hun notitie waarschuwen Dagevos en Grundel dat met het verdwijnen van het integratiebeleid in veel gemeenten ook de aandacht voor de problemen van migranten afneemt. ‘Dit beleid had een adresserende en signalerende functie. En, niet onbelangrijk: er waren middelen aan verbonden. Met het verdwijnen van integratiebeleid is het lastiger om aandacht te vragen voor specifieke problemen van migrantengroepen en daar middelen voor te vinden.’
Tegen de trend in
‘In de praktijk blijken veel gemeenten gelukkig voor pragmatische oplossingen te kiezen’, nuanceert Dagevos. ‘In naam hebben ze het integratiebeleid bijna allemaal afgeschaft, maar als in een gemeente problemen zijn met een bepaalde migrantengroep, zal men daar meestal wel specifiek beleid voor ontwikkelen.’
Den Haag is een goed voorbeeld. Toen bleek dat een grote groep Somaliërs met de rug naar de Haagse samenleving stond, zette de gemeente een ambassadeur in – een ambtenaar van Somalische afkomst – om de problemen in kaart te brengen en verbetering in de situatie te brengen. Ook kreeg Den Haag te maken met een grote toevloed van Oost-Europese arbeidsmigranten waardoor ‘de stad ging kraken’, zoals Irene Sloof het zegt, woordvoerder van wethouder Marnix Norder. ‘Speciaal voor hen hebben we een heel pakket aan maatregelen ontwikkeld’, vertelt ze, ‘variërend van huisvesting en handhaving tot een terugkeerbeleid. Er is ook een apart taaltraject opgezet, omdat ze als EU-burgers buiten de inburgeringswet vallen, maar wij het toch belangrijk vinden dat ze Nederlands leren.’
Den Haag zet helemaal fors in op taalcursussen, tegen de heersende trend in. Zo kunnen migranten via het project ‘Taal in de Buurt’ op veertig locaties in de stad tegen een kleine vergoeding Nederlandse les volgen.
Allesbehalve taboe
In zijn Kamerbrief als reactie op het SCP-rapport noemt minister Asscher de verschillen in arbeidspositie tussen migranten en autochtonen ‘onaanvaardbaar groot’. Specifiek beleid voor migranten om deze verschillen te overbruggen is voor het kabinet allesbehalve een taboe.
Zo meldt Asscher dat staatssecretaris Klijnsma gemeenten zal vragen om in overleg met lokale migrantenorganisaties aandacht te besteden aan armoede en schulden onder migranten ‘en eventuele specifieke knelpunten die zij daarbij ervaren’. Verder refereert hij aan de Aanpak Jeugdwerkloosheid, waarbij extra aandacht is voor migrantenjongeren, en aan het Integratieakkoord, waarin hij met vakbonden, werkgevers en migrantenorganisaties afspraken wil maken over meer werk voor migranten en het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt.
Dat discriminatie op de arbeidsmarkt een probleem is dat grote aandacht behoeft, is misschien wel de meest pregnante uitkomst van het SCP-rapport. Maar, zo blijkt, ook als het gaat om anti-discriminatiebeleid viert pragmatisme hoogtij. Zoals het SCP het formuleert: ‘De framing van dergelijk beleid is duidelijk anders dan van het oude doelgroepenbeleid: van maatschappelijke naar bedrijfsmatige overwegingen en van quota en doelgroepen naar het benadrukken van de economische betekenis van diversiteit van individuen.’ Met andere woorden: in plaats van een belerend gij-zult-niet-discrimineren-vingertje probeert men nu om werkgevers te overtuigen van hun belang om migranten in dienst te nemen.
Grote migrantenfamilies
Daar heeft emeritus hoogleraar Economische Sociologie Veenman nog wel een mooi verhaal bij. ‘Ergens in de jaren negentig was ik aanwezig bij een voordracht van de directeur Sociale Zaken van Koninklijke Bijenkorf Beheer, Emile Lohman. Hij hield voor een zaal met ondernemers een gloedvol relaas over hoe zijn bedrijf in de grote steden jonge, ambitieuze en talentvolle migranten recruteerde en opleidde. KBB voer er wel bij, niet in de laatste plaats dankzij al die grote migrantenfamilies die maar al te graag kochten in de bedrijven waar hun kinderen, neefjes, nichtjes, broers en zussen werkten. De omzet was daardoor aanmerkelijk gestegen. Lohman kreeg een daverend applaus. Zo’n verhaal, impliciet verteld met een warm kloppend hard maar wel met de nuchtere boodschap “hier is voordeel te halen”, slaat aan in Nederland.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.