Advertentie
sociaal / Achtergrond

Minder jeugd in bescherming

In het eerste jaar van lokale verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg daalde het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen. Te vroeg om conclusies te trekken, zegt Annette Roeters van de Raad voor de Kinderbescherming. De vier grote steden gaan voorop in de daling.

08 april 2016

In het eerste jaar van lokale verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg daalde het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen. Te vroeg om conclusies te trekken, zegt Annette Roeters van de Raad voor de Kinderbescherming. De vier grote steden gaan voorop in de daling.

Voor raad voor de kinderbescherming is het nog gissen naar de oorzaak

Minder onder toezicht geplaatste kinderen, minder gezagsbeëindigende uitspraken, minder uithuisplaatsingen, minder onderzoeken naar schoolverzuim. Werpen de gemeentelijke voornemens om meer te doen aan vroegsignalering en preventie vruchten af?

Het is verleidelijk om in het eerste jaar van de gedecentraliseerde jeugdzorg op basis van verschillende bronnen te stellen dat het overal in het land relatief beter gaat met kinderen. Annette Roeters, algemeen directeur van de Raad voor de Kinderbescherming, wil vooralsnog niet zo ver gaan. Aan de hand van de recente cijfers van de Raad voor de Kinderbescherming is het te voorbarig om steekhoudend duiding te geven aan de effecten, vindt ze. ‘De gestage daling van de instroom bij de Raad zien we al sinds 2012’, nuanceert ze. ‘Die komt niet exclusief voort uit de stelselwijziging. Wel zien we regionale verschillen. Het aantal gezag- en omgangszaken waarin ons advies wordt gevraagd – de zogenoemde vechtscheidingen – is bijvoorbeeld in veel gemeenten stijgende.’

Maar zijn er – met een slag om de arm – niet toch voorzichtig verklaringen te geven voor de lokale verschillen die de Raad ziet? ‘Voor wat het op dit moment waard is’ wil ze er wel wat over kwijt. ‘Kale cijfers zeggen weinig. Ze spreken pas als je in gesprek gaat met een gemeente. Wat je wel kunt zeggen, is dat de vier grote steden voorop gaan in de daling. Zij hebben geanticipeerd op de stelselwijziging, eerder regie genomen en meer deskundigheid ontwikkeld. Als ik ‘m plat sla: hoe beter de sociale wijkteams functioneren, hoe beter dat uitpakt voor kinderen. Minder meldingen in een gemeente zou ook kunnen betekenen dat er hier en daar aangemodderd wordt. Die signalen bereiken ons ook.

Krijgt ieder kind op het juiste moment adequate hulp? Daar zijn wij nog niet gerust op.’ Ze is niet verbaasd dat er soms flink wordt geploeterd: ‘Niet alle mensen in de sociale wijkteams hebben ervaring met jeugdbescherming. Heb je kijk op wat een jongere vermag, welk gedrag jongeren in de knel kunnen vertonen en welke vragen je kunt stellen aan jezelf en hem of haar? Dat is niet alleen een kwestie van opleidingsniveau en kennis, maar vooral ook van competenties: hoe blijf je meester van het probleem?’

In groepjes
Het afgelopen jaar stond voor de Raad sterk in het teken van profilering als partner en adviseur in de keten. Die sloot met 42 clustergemeenten samenwerkingsovereenkomsten. ‘Als gemeenten in groepjes opereren heeft dat het voordeel dat ze ook nog eens leren van elkaar. Als Raad werken we er van harte aan mee om dit nieuwe stelsel tot succes te maken. Onze wettelijke taken en vlieghoogte veranderden niet, maar maakt het mogelijk verschillende bewegingen te zien.’ Een aantal van haar medewerkers is volgens Roeters ‘buiten de voordeur gezet’ in een adviesteam voor gemeenten. ‘Zij geven voorlichting over het verbeteren van meldingen en kijken op verzoek mee over de schouder van professionals.’ Aan de decentralisaties hangt voor gemeenten een flinke bezuinigingsmaatregel. Als zorginstanties en jeugdhulpverleners daardoor minder kinderen zien uit oogpunt van volumebeheersing, drukt dat mogelijk de getallen in de statistieken. Is het denkbaar dat dit meespeelt bij de Raad?

Roeters: ‘Als gemeenten de stelselwijziging zijn ingegaan met de gedachte flink te bezuinigen, komen ze de problemen later weer levensgroot tegen. Maar ik geloof niet dat ze er op die manier naar kijken. De gemeenten die ik sprak zijn ambitieus en wilden deze verantwoordelijkheid. Ze zijn vastbesloten er een succes van te maken, maar wennen is het wel. Ze moeten rekenen met verschillende budgetten tegelijk en goed afstemmen. Vanuit het perspectief van de Raad voor de Kinderbescherming kan het zijn dat wij een maatregel adviseren, die niet ingekocht is. Daar doet zich soms het verschil tussen grote en kleine gemeenten gelden en tussen de omvang van hun budgetten.’

Schoolverzuim
Pas als vrijwillige hulpverlening niet volstaat of wordt geweigerd, wordt de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. Na rechterlijke tussenkomst volgt dan vaak de stap van ‘drang’ naar ‘dwang’. De verschillende manieren waarop gemeenten met drang omgaan, draagt er mogelijk aan bij dat het aantal meldingen terugloopt of stabiliseert. Roeters: ‘Waar drang als apart ‘product’ wordt gezien, zie je dat niet terug in onze cijfers. Men doet wel eens alsof drang een separaat verschijnsel is. Alsof in het vrijwillig kader niet ook vaak veel overtuigingskracht nodig is. Drang is een schaduwgebied.

Mensen hebben soms een zetje nodig om bepaalde interventies te accepteren. Ze komen niet op het idee zichzelf een regime op te leggen, of een bindende afspraak met het eigen netwerk of de buurt te maken. In het vrijwillig kader wordt drang soms krachtig aangezet: “als je dit niet doet, gebeurt er dat.” Ik denk dat je dan een terrein betreedt waar je niet moet willen zijn. Je moet mensen niet dwingen iets te aanvaarden op straffe van iets anders. De Raad is erg voor helderheid. Een interventie is vrijwillig als mensen er ja tegen zeggen. Waar niet wordt meegewerkt, vragen we de rechter om een uitspraak. Dan staan alle mogelijkheden van het recht open, inclusief beroepsmogelijkheid. Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid zijn belangrijk voor kinderen en ouders.’

Roeters hoopt dat professionals in de jeugdzorg en andere betrokkenen de komende periode nog meer een integrale blik ontwikkelen. Bijvoorbeeld als het gaat om schoolverzuim. Die zaken komen bij de Raad binnen via de leerplichtambtenaar en het strafrecht. ‘Vaak ligt daar een zorgvraagstuk achter. Niet in een paar situaties, maar duizenden. Neem deze casus van een ouder met psychiatrische problemen. De zoon van 17 durft moeder niet alleen te laten. Zij is prima in beeld bij de GGZ, maar voor de jongen is geen aandacht. Scholen hebben er belang bij zulke kinderen weer in de schoolbanken te krijgen, met als motief dat ze onderwijs krijgen en een goede aansluiting op vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. Maar voor de bredere problematiek is te weinig oog. Gelukkig is Ingrado, de brancheorganisatie van leerplichtambtenaren, bezig de beroepsgroep daar scherper op te krijgen.’

Zorgmijding
Wat opviel bij ‘de situatie van Shaylene’, het achtjarige meisje uit Hoogeveen dat in 2015 op het woonadres van haar moeder van tien hoog sprong (sommigen zeggen: viel), is sterk gekeken naar het ‘systeem’ rondom het kind, in het bijzonder de moeder en vader. Hulpverleners herleidden de problemen vooral tot een verstoorde communicatie tussen de ouders, waardoor de veiligheid van het kind zelf min of meer uit het oog verloren is. Hoe kijkt de Raad voor de Kinderbescherming naar dergelijke schrijnende gevallen? Roeters kan niet op dit individuele geval ingaan, maar zegt wel: ‘De vraag is of niet te zeer geredeneerd is vanuit de filosofie van één gezin, één plan, één hulpverlener met de gedachte: als de randvoorwaarden maar in orde zijn, komt het met het kind ook goed. In het algemeen is het belangrijk om naar die randvoorwaarden te kijken. Voor ons geldt dat wij het kind altijd centraal houden, hoe verleidelijk het ook is om de aandacht naar het gezin en de ouders te verleggen. Van de hulpvraag van ouders mag je niet altijd uitgaan. Mensen kunnen die vaak niet formuleren, bijvoorbeeld als er sprake is van een verstandelijke beperking of verslaving of zorgmijding. Zegt een ouder op alles ja en amen tegen een hulpverlener, dan moet je extra alert zijn.’

‘Al waren we niet bij Shaylene betrokken, toch raken zulke vreselijke incidenten ons diep. We reflecteren intern altijd op zo’n casus, ook wat onze eigen rol betreft. Zijn we als Raad wel zichtbaar genoeg? We hebben een toenemende scherpte ontwikkeld, ten behoeve van een beter feitenonderzoek. Daarbij betrekken we ook netwerkinformatie in de beoordeling. In raadsonderzoeken bij jeugdstrafzaken hebben we nadrukkelijk aandacht voor zorgsignalen. Indien nodig schakelen we direct door naar een beschermingsonderzoek. We investeren extra in informatie-uitwisseling met de GGZ. Is er al een ondertoezichtstelling in een gezin, dan betrekken we eventuele andere kinderen meteen bij ons onderzoek, zelfs als ze ongeboren zijn. De veiligheid van het kind staat altijd voorop, alle ‘afleidingen’ ten spijt.’

Het aantal zaken waarbij de Raad voor de Kinderbescherming in 2015 bij betrokken was in de vier grote steden daalde ten opzichte van 2014. Het gaat om beschermingsonderzoeken rondom opvoedingsproblemen en voogdijzaken, gezag- en omgangs onderzoek, adoptie gerelateerde activiteiten, onderzoek schoolverzuim, coördinatie taakstraff en en strafonderzoek. Sinds 2015 worden strafonderzoeken op een andere manier geregistreerd. Als er ernstige zorgen naar boven komen tijdens een strafonderzoek, kan er een intensiever onderzoek volgen. Voorheen werd dit als een apart onderzoek geregistreerd. Vanaf 2015 wordt dit geteld als één onderzoek.


Afbeelding

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie