Zinvol tuinieren
'De vraag waarom het leven vergeleken zou moeten worden met een race, of waarom de nationale economieën met elkaar in een wedloop verwikkeld zouden moeten zijn in plaats van om gezondheidsredenen kameraadschappelijk samen te gaan joggen, wordt niet gesteld. Een race, een wedstrijd: daar gaat het om.'
Aan die spottende constatering van de Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar J. M. Coetzee, in zijn recente boek Diary of a Bad Year, moest ik vaak denken bij het lezen van Stedenbouw in het landschap, het proefschrift over de vergeten stedenbouwkundige Pieter Verhagen waarop Marinke Steenhuis in 2007 promoveerde bij professor Auke van der Woud. Waarom ik aan Coetzee moest denken, zal ik verderop uitleggen.
Marinke Steenhuis presenteert in haar omvangrijke en prachtig geïllustreerde en vormgegeven boek leven en werken van stedenbouwkundig ingenieur Pieter Verhagen, die leefde van 1882 tot 1950, meer dan honderd stads- en dorpsuitbreidingen, parken en landschappen ontwierp, wezenlijke ideeën formuleerde over de relatie tussen stad en land die nu verrassend actueel lijken - en vervolgens vergeten raakte.
Pieter Verhagen studeerde in 1905 in Delft af als bouwkundig ingenieur. Hij combineerde die technische opleiding met een grote passie voor de natuur, gevoed door lange wandelingen met de botaniseertrommel, die hij in navolging van de erudiete schoolmeesters Heimans en Thijsse (die de Nederlanders leerden kijken naar hun prachtige landschappen) 'Natuursport' noemde - de titel van zijn aantekenschrift.
Beeldenvoorraad
Het zal lezers van mijn laatste roman Stoom (2005), waarin het opkomende socialisme, Heimans en Thijsse en de 'natuursport' een grote rol spelen, niet verbazen dat dat aspect van Verhagens wereld mij zeer aanspreekt. Verhagens liefde voor het landschap was veel meer dan een jeugdliefde. 'Door het wandelen en schrijven in de natuurdagboeken', schrijft Marinke Steenhuis, 'leerde Verhagen de Hollandse landschapstypen kennen en groeide er een beeldenvoorraad in zijn hoofd van stadssilhouetten, boerenerven, wegen en dorpspleinen, maar ook van schijnbare details zoals de geometrische patronen die boeren in Oudewater met de hark aanbrachten in hun grintpad.'
Verhagen ontwikkelde zich behalve tot stedenbouwkundige tot een hartstochtelijk tuinman. In 1927, toen hij allang een eigen bureau had, kocht hij vier hectare duinbos bij Rockanje, die hij in de volgende twintig jaar omvormde tot zijn tuin 'Carabas'. In 1946 publiceerde hij het boek Het geluk van den tuin. Een aansporing tot zinvol tuinieren, waarin hij zijn gelukkig makende ervaringen met die eigen tuin weergaf. 'Op het eerste gezicht lijkt het merkwaardig', schrijft Steenhuis, 'dat een man die zo verknocht was aan tuin en landschap er zijn werk van maakte om dit landschap te verstedelijken. Deze tegenstrijdigheid vormt een essentieel thema in Verhagens loopbaan en was de drijfveer voor elke opdracht.'
Het is buitengewoon fascinerend bijna vijfhonderd, opmerkelijk goed geschreven, pagina's lang dat thema terug te vinden in het haast onvoorstelbaar omvangrijke oeuvre van Verhagen. Na zijn studie werkte hij acht jaar lang voor verschillende gemeenten als stedenbouwkundige; hij was als zodanig in dienst bij 's-Hertogenbosch en Utrecht en werkte als extern stedenbouwkundig adviseur voor Wormerveer, Zaandam, Veendam en Schagen. Op grond van de bij al deze projecten opgedane ervaring kreeg hij in 1913 de functie van specialist in stadsuitbreiding in Rotterdam, waar hij tot 1916 zou werken. Daarna richtte hij met Granpré Molière en Kok een eigen bureau op, dat overigens voortging met het ontwerpen voor Rotterdam.
Essentieel voor het werk van Verhagen is, dat het landschap altijd het kader is waarbinnen het stedenbouwkundig ontwerpen zich afspeelt. 'De projecten waaraan Verhagen werkte', schrijft Steenhuis, 'weerspiegelen het denken over stedenbouw en het zoeken naar oplossingen voor het vraagstuk van de grote stad en streek, zoals dat met name tijdens het interbellum in de ons omringende Europese landen werd gevormd. Het belangrijkste concept was het denken op de schaal van de streek.' Verhagen kwam tot de conclusie dat met de groei van de steden het hele land onderwerp van stedenbouw was geworden en bracht dat inzicht in de praktijk in zijn ontwerpen voor Rotterdam en in streekplannen voor Zuid-Holland, de Utrechtse Heuvelrug en IJsselmonde en in het ontwerp voor de landschappelijke structuur van de Noordoostpolder.
Verbluffend vind ik dat hij zo vroeg voorzag dat er grote behoefte zou komen aan gebieden waar de stedelingen zouden kunnen recreëren - maar dat had natuurlijk weer veel te maken met zijn eigen liefde voor natuur en landschap. Hij ziet het 'ontspanningslandschap' als een culturele en sociale noodzaak, maar zijn voorstelling van het gebruik van zulke landschappen heeft nog niets van de pretparkachtigheid die nu zo sterk met het begrip recreatie verbonden is. De toon is nog die van de Verkade-albums van Jac. P. Thijsse, waarin de lezer wordt gezien als een ontdekkingsreiziger van de Nederlandse landschappen, een individu dat zelf in staat is zijn weg te vinden en niet continu door de commercie geamuseerd hoeft te worden.
Als in 1933 de provincie Overijssel besluit de Buurser Beek ten zuidwesten van Enschede te kanaliseren, maakt Verhagen een wandeling van 25 km langs de beekoevers, waarvan hij verslag doet in het Tijdschrift voor Volkshuisvesting en Stedebouw. Hij pleit tegen de kanalisatie, omdat hij de grote recreatieve waarde van het gebied daardoor verloren ziet gaan: 'Het is voor mij niet twijfelachtig of de ontspanning in een bepaald karakter-landschap zal voor den stedeling een zeer gewichtig deel van de vrijetijdsbestemming uitmaken', schrijft hij - met wat in die tijd van nog maar beginnend toerisme waarlijk een vooruitziende blik mag heten.
Maar hij waarschuwt ook voor wat hij met een treffende term de 'exploitatie-overstrooming' noemt als hij zijn visie geeft op de ontwikkeling van de Utrechtse Heuvelrug; hij doelt dan op de exploitatie als bouwterrein van door het snelverkeer gemakkelijk bereikbaar geworden gebieden: 'Financieel verleidelijk voordelig, aangemoedigd door Gemeentebesturen in onderlingen wedijver, uitgelokt en bevorderd door wegenaanleg en wegenverbetering...' Actueler kan het haast niet, in 2008, zou je zeggen.
Wat Verhagen bijzonder maakt, is dat hij volstrekt niet tegen verstedelijking en andere moderne ontwikkelingen is - dat zou ook eigenaardig zijn voor een 'specialist in stadsuitbreiding'- maar dat hij die ontwikkelingen wenst in te bedden in ontwerpen die uitgaan van het landschap, zodat daarin behouden of verbeterd kan worden wat sociaal en cultureel van belang is. 'Een machtig algemeen belang verlangt, nergens meer dan hier, het open houden van bewegingsvrijheid in het natuurschoonlandschap,' schrijft hij over Oost-Utrecht.
Vergeten
Marinke Steenhuis heeft een verbluffende overvloed aan materiaal bijeengebracht over het oeuvre van Verhagen (behalve de genoemde activiteiten noem ik nog zijn rol in de Stedebouwkundige Raad, zijn werk aan de reconstructie van de historische binnensteden van Nijmegen en Middelburg en zijn bijdragen aan het herstelplan voor Walcheren en het nieuwe landschap van de Noordoostpolder). Wat des te bewonderswaardiger is als je leest dat het archief van zijn bureau bij het bombardement van Rotterdam verbrand is.
'Onderzoek in overheidsarchieven bracht een oeuvre van ruim 120 streek- en uitbreidingsplannen voor Nederlandse gemeenten aan het licht', schrijft Steenhuis in een voorpublicatie van haar proefschrift in Blauwe Kamer van oktober 2007. Daarnaast heeft ze materiaal kunnen gebruiken uit het archief van de familie Verhagen, foto's, tekeningen, aantekenboekjes en de verslagen in de 'Natuursport'-schriften die een indringend beeld oproepen van een tijd toen het landschap 'ontdekt' werd. Niet alleen door de schrijvers van De levende natuur, maar ook door schilders die 'naar de natuur' gingen schilderen in Laren en Bergen en dichters en prozaschrijvers, Herman Gorter natuurlijk voorop met zijn unieke lofzang op de Hollandse landschappen, Mei. Ik vond het mooi om te lezen dat een vriend Verhagen om zijn passie voor de natuur typeerde als 'een prachtige heiden'; precies hetzelfde zei Adriaan Roland Holst over Gorter: 'een prachtige heiden'. Dat moet wel iets zeggen over de geest van bevrijding in de vroege twintigste eeuw.
Prachtwijken
Je hebt de neiging het onbegrijpelijk te vinden dat iemand die zo'n rol heeft gespeeld in de vormgeving van belangrijke Nederlandse landschappen en die zo'n stempel heeft gezet op het denken over stadsuitbreidingen, zo totaal vergeten kan raken als Marinke Steenhuis beschrijft. Ze draagt voor onze collectieve vergeetachtigheid een aantal verklaringen aan, waaronder het verbranden van het archief van het bureau dat hij samen met Granpré Molière had én de twijfelachtige reputatie van laatstgenoemde, waaronder ook Verhagen te lijden zou hebben gehad. De interessantste verklaring vind ik die van de selectieve geschiedschrijving, die de stedenbouwkundige vernieuwingen van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam en de 'wetenschappelijkheid' van de CIAM-stedenbouw tot canon heeft verheven - een canon waar het werk van Verhagen niet in past.
Het lijkt me, nu we overal geconfronteerd worden met de problemen van de naoorlogse wijken, die directe nazaten van het Nieuwe Bouwen, van het grootste belang dat Marinke Steenhuis het werk van Verhagen heeft ontsloten voor al degenen die werkelijk willen nadenken over de problemen en uitdagingen van de stad en niet denken dat het helpt als je ze 'prachtwijken' noemt.
Coetzee hekelt in het boek dat ik aan het begin van dit stuk citeerde de economische wedloop waaraan wij allen volgens onze bestuurders moeten deelnemen, op straffe van achteropraken. Ik moest aan hem denken toen ik Verhagens term 'exploitatieoverstrooming' las in het imposante werk van Steenhuis. Op mijn werktafel lagen ook twee krantenknipsels, één waarin vermeld werd dat het Wieringer Randmeer er werkelijk komt, met tweeduizend 'villa's' aan een recreatiegebied, een tweede dat op opgewonden toon meldde wat er allemaal langs de Afsluitdijk kan (dus zal) worden gebouwd. Misschien hebben we wel een nieuwe Verhagen nodig.
Willem van Toorn is dichter en schrijver van proza. Veel van zijn werk houdt zich bezig met de betekenis van het landschap voor de menselijke ervaring.
Marinke Steenhuis, Stedenbouw in het landschap, Pieter Verhagen (1882-1950), 2007, NAi Uitgevers Rotterdam, ISBN 978-90-5662-620-4, € 49,50.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.