Advertentie
ruimte en milieu / Redactioneel

Terug naar de bron

De tijd dat binnensteden met snelwegen bereikbaar werden gemaakt, ligt al lang achter ons. De demping van de Catharijnesingel in Utrecht in 1970 voor de aanleg van een tunnelbak voor auto’s of het dichtgooien van de Spuihaven in Dordrecht die plaats moest maken voor de Spuiboulevard (1979) lijken beslissingen uit een ander tijdperk.

29 augustus 2008

Sinds een jaar of tien lijkt het terugbrengen van water in het stadsbeeld de toverformule voor stedelijke revitalisatie. Bovendien, zo is de gedachte, kunnen binnenstedelijke wateren een bijdrage leveren aan een gezonde waterhuishouding.

 

Het boek Water in historic city centres documenteert de recente ingrepen in de stadswateren van Breda, Chester, Gent, ’s-Hertogenbosch, Limerick en Mechelen en hun effect op de stad. Bestuurders van deze zes middelgrote steden sloegen in 2003 in het kader van een Europees samenwerkingsproject de handen ineen met als doel kennis te delen. Zes miljoen euro stelde het Europese Interreg IIIB-programma beschikbaar, met als belangrijke doelstelling het toewerken naar de oude droom van een Europees Ruimtelijk Ordeningsplan.

 

Welke ingrepen zijn er in de verschillende steden gedaan? In Gent en Limerick ging het om het herstel van verbroken verbindingen. De Leie en de Schelde zijn in Gent opnieuw verbonden, zodat plezierboten een circuit kunnen volgen en in een nieuwe jachthaven kunnen aanleggen. In Limerick is het dichtgeslibde Parc Canal, dat het stadscentrum met de erbuiten gelegen universiteit verbindt, uitgegraven en voorzien van oevers met fiets- en wandelpaden.

 

Breda en Mechelen richtten zich op de zichtbaarheid van water in de binnenstad. Breda liet op de plaats van een oude waterloop en later aangelegde ondergrondse parkeergarage de Nieuwe Mark uitgraven, terwijl Mechelen de binnenstedelijke Melaan opnieuw openlegde. ’s-Hertogenbosch stelde het vestingverleden centraal en koppelde een aanpak van de bolwerken aan het verbeteren van de singel- en binnenstadswateren. In Chester was niet zozeer de River Dee, als wel de aanleg en schakeling van wandel- en verblijfsgebieden langs de oeverlijn punt van aandacht.

 

Om het half jaar kwamen de steden bij elkaar om aspecten als financiering, communicatie en economische potentie te bespreken. Wat betreft het eerste punt, de financiering, waren de Interreggelden uiteraard niet toereikend, hoewel in het boek om de pagina geconstateerd wordt dat zonder het Europese geld de ‘ontmoeting, uitstraling, bewustwording of integraliteit’ nooit gestalte zou hebben gekregen. Aanvullend geld kwam uit gemeentelijke budgetten, publiekprivate samenwerking, het Investeringsbudget Stedelijk Vernieuwing (Breda) en rijkssubsidies voor binnenstadsverbetering (Den Bosch).

 

Het concept van Business Improvement Districts (BIDS), waarbij een investeringsmaatschappij zich verantwoordelijk stelt voor het bouwrijp maken, de bouwbegeleiding én het onderhoud en beheer na oplevering, zorgde in Limerick voor een gigantische bouwhausse, die veel verder reikte dan de herontdekking van het 1,5 kilometer lange Parc Canal.

 

Impuls

 

Zowel procesmatig als inhoudelijk tonen Chester en Limerick zich in hun aanpak verreweg het meest intelligent, dynamisch en daadkrachtig. Misschien was de economische urgentie van de ingrepen in deze meer perifeer gelegen stedelijke districten het grootst. Het plan voor Limerick werd binnen acht weken van papier tot uitwerking gebracht, omdat de afdeling Stadsplanning autonoom opereert en niet afhankelijk is van welstandscommissies of waterschappen.

 

Chester kenmerkt zich door een overtuigende en authentieke benadering: de stad koppelt verschillende dragers van zijn rijke landschappelijke gelaagdheid (de rivier, het Romeinse amfitheater, de stadsmuren, een spoorwegviaduct, een bestaand park) aan elkaar tot een vanzelfsprekend, niet-historiserende strategie voor een culture park, waarin ook het waterhuishoudkundige aspect integraal vervat is.

 

De ingrepen in Gent, Mechelen en Breda werden gevoed door het sentiment om stedenbouwkundige ‘fouten’ uit de naoorlogse periode ongedaan maken. Het herstel van de stadswateren (in Breda en Mechelen zijn het meer vijvers, van niet meer dan anderhalve meter diep) moest de middenstand en horeca langs de kades een impuls geven, een opzet die is geslaagd. De waarde van onroerend goed langs de kades is gestegen, winkels en horeca trekken nieuwe arbeidsplaatsen en in Mechelen werd het parkeerbeleid herzien. In ’s-Hertogenbosch kreeg het streven om het gevoel van ‘wonen in een vesting’ te versterken, gestalte in verschillende nadrukkelijke ‘design’-ingrepen in en langs de vestingwallen.

 

Een handboek, zoals de voormalige Bredase wethouder Kees Schoenmakers in het voorwoord stelt, is Water in historic city centres niet. Daarvoor hadden de verschillende steden systematisch op dezelfde punten vergeleken moeten worden, met de succesen faalfactoren gerangschikt per casus en ingreep. De toon is te ronkend en te algemeen voor een handboek.

 

Wat het boek wél doet, is de lezer nieuwsgierig maken naar de verschillende steden. En zo beantwoordt het toch aan het uiteindelijke doel: het trekken van nieuwe bezoekers. Gouda, Leiden, Delft, Deventer, Zutphen, Drachten en Woerden: allemaal zijn ze bezig met dezelfde thematiek. Misschien kunnen we over een kwart eeuw constateren dat het opengraven van stedelijke stromen dé stedenbouwkundige binnenstadsmode was aan het begin van het tweede millennium.

 

Marinke Steenhuis is architectuurhistoricus en oprichter van het onderzoeks- en adviesbureau Steenhuis stedenbouw/landschap

 

Jaap Huisman, Water in historic city centres: Breda, Chester, Gent, ’s-Hertogenbosch, Limerick en Mechelen, Breda, Van Kemenade, ISBN 9789071376313, € 19,50

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie