Strak landschap
Tussen 1945 en 1970 krijgt het Nederlandse landschap zijn vorm. De wederopbouw is niet alleen de tijd van de grootschalige uitlegwijken rond de oude steden, maar ook van de eerste recreatiegebieden, grote waterwerken, het snelwegenlandschap en de agrarische ruilverkaveling.
In een magistraal overzichtswerk scheppen architectuurhistoricus Marinke Steenhuis en cultuurwetenschapper Fransje Hooimeijer een beeld van deze hervormingen. De collectie thematisch geordende essays is met 3 kilo voor de salontafel aan de kloeke kant, maar een kijkfeest is het ook. Een keur aan (lucht)foto’s, landkaarten, ontwerpschetsen en tekeningen typeert de ruimtelijke visie uit de wederopbouwperiode.
Landschapsarchitectuur was een nieuwe discipline, die werk afsnoepte van ingenieurs en van de voordien vooral romantisch georiënteerde tuinontwerpers. Van de architectuurstroming het Nieuwe Bouwen nam de jonge garde ontwerpers het ‘licht, lucht en ruimte’-ideaal over, met zijn lange zichtlijnen en dogmatische geometrie. Nederland kreeg zo na de oorlog het Mondrianeske aanzicht dat nog altijd overheerst: strakke vlakken met functionele scheidingen. Aandacht voor cultuurhistorie of ecologie was zeldzaam.
Onnut reliëf in het landschap werd glad-gebulldozerd, recreatieterreinen moesten bij ministerieel decreet uit gelijke delen weide, water en bos bestaan en woonwijken kregen messcherpe groenstroken. Het beeld van nutteloze grasvlaktes en saaie camouflage-bosranden (rond zorginstellingen, industrie en infrastructuur) krijgt nuancering. De wederopbouw-ontwerpers gingen niet liefdeloos om met het landschap.
De essays zijn vaak overtuigend positief. Ze tonen een fraaie inpassing van rijkswegen en waterwerken, parkbeplanting die 30 jaar na dato royaal het beoogde ‘natuurschoon’ oplevert, eigenzinnige gebogen lijnen als tegenwicht voor strakke nieuwbouw en zelfs grootschalige visies die een beekdal (Drentse Aa) of een stadsgezicht- annex-natuurzone (Bossche Broek) adequaat hebben beschermd.
Aandacht is er ook voor de huidige radicale ‘omkeringen’ van de ingrepen uit de wederopbouwtijd. De geuite kritiek op het primaat van ecologie en waterhuishouding bij de ontwikkeling van ‘nieuwe natuur’ lijkt echter vooral ingegeven door de cognitieve afstand tussen architectuurhistorici en de tegenwoordig juist goed samenwerkende ecologen en waterbouwingenieurs. Zij die na de oorlog het landschap gladtrokken, waren ironisch genoeg zelf meestal bioloog of landbouwingenieur, in overheidsdienst, bij Staatsbosbeheer of bij gemeenten.
De beschreven korte lijntjes tussen beleid, ontwerp, uitvoering en beheer zijn jaloersmakend. Incidenten die dit relativeren staan echter ook opgetekend. Staatsbosbeheer dwarsboomde Rijkswaterstaat met de opkomende ‘natuurbescherming’. Anderzijds paste Staatsbosbeheer ook zelfcensuur toe. Het ‘zweverige geschets’ van een collega van de afdeling Landschapsverzorging belandde al bij de eigen afdeling Verkeerswegen in de prullenbak.
Carien Overdijk is journalist
Marinke Steenhuis en Fransje Hooimeijer (red.): Maakbaar landschap, Nederlandse landschapsarchitectuur 1945–1970, NAI Uitgevers, Rotterdam, 2009, ISBN 978 90 5662 700 3, 448 pagina’s, € 69,50.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.