Advertentie
ruimte en milieu / Achtergrond

Inpakken en afdekken

Een man vond in 1980 roestige gifvaten op de vuilstortplaats in de Volgermeerpolder. Sindsdien zijn nieuwe methoden ontwikkeld om vervuilde grond te saneren. Deskundigen twisten over het effect.

28 mei 2010

Dit voorjaar is het 30 jaar geleden dat Sierck Buwalda met zijn bulldozer over een nieuw stuk van de Volgermeer-stortplaats rijdt. Bij dit egalisatiewerk in 1980 verpulvert hij een aantal roestige vaten. ‘Philips Duphar’ staat er op. Buwalda vertrouwt het niet. ‘Het stonk verschrikkelijk, het brokkelige materiaal leek op basterdsuiker of zoiets’, zegt hij later tegen de Volkskrant.

 

Buwalda licht de instanties in, krijgt nul op het rekest en komt daardoor te boek te staan als een van de eerste klokkenluiders. De Volgermeerpolder geldt als ‘de grootste gifzaak van Nederland’. Nader onderzoek wijst uit dat op de 100 hectare grote stortplaats bij Broek in Waterland ten noorden van Amsterdam vanaf 1960 duizenden vaten gif zijn gedumpt, onder andere resten van het beruchte Agent Orange, het ontbladeringsmiddel dat de Verenigde Staten in Vietnam inzette.

 

Illegaal afval

 

De Volgermeerpolder past in het rijtje van grote geruchtmakende bodemvervuilingszaken, waarvan Lekkerkerk eind 1979 de eerste was. Het beleid van de toenmalige milieuminister Ginjaar was erop gericht de Nederlandse bodem in een tijdbestek van 10 jaar schoon te maken. Een nobel streven, maar elke inventarisatie bracht alleen maar meer gevallen aan het licht. In de jaren tachtig werd snel duidelijk dat vanaf de jaren vijftig op grote schaal allerlei chemisch afval in de bodem is gestort, willens en weten met permissie van de overheid als ook illegaal.

 

‘Lekkerkerk’ werd nog tot de laatste molecule gif afgegraven en voorzien van schone grond, maar heel Nederland dermate gedegen saneren zat er niet in. Technisch was het onmogelijk, en vooral financieel zou de overheid de schoonmaakoperatie in de crisisjaren ’80 niet trekken.

 

Het ministerie van Milieubeheer hield lang vast aan het zogeheten multifunctioneel saneren - de grond zo grondig reinigen dat alle functies weer mogelijk zouden worden. De bodem onder een natuurgebied werd in die visie even schoon als onder een parkeerplaats, een snelweg onderging dezelfde sanering als een moestuin. Jan Cleij, directeur van de Milieudienst in Amsterdam, was één van de eersten die tot de conclusie kwam dat dergelijke reiniging weinig zoden aan de dijk zette.

 

‘Afgezien van de kosten en technische onhaalbaarheid, zeker in dichtbevolkte steden, vond ik de multifunctionele sanering ook milieuhygiënisch onwenselijk’, blikt de gepensioneerd directeur terug. Hij staat nog steeds achter het sindsdien ontwikkelde beleid van isoleren van het gif, waar mogelijk de ergste plekken weghalen en het aanbrengen van een folie over de giflocatie en er een leeflaag van schoon zand op aanbrengen. Het leverde Cleij de bijnaam ‘Jan Leeflaag’ op.

 

Cleij’s wil is wet geworden. Veel van de sindsdien ontwikkelde bodemwetgeving bevat zijn gedachtegoed. ‘Het is een duurzaam concept’, zegt Cleij nu. ‘Het had voor het bodemmilieu geen enkele zin om lood langs de Wibautstraat weg te halen en schone grond aan te brengen omdat het verkeer, toentertijd nog met lood in de benzine, binnen de kortste keren weer lood toevoegde.’ Ook het inpakken van de Volgermeerpolder en aan de bovenkant voorzien van een nat veenpakket en er natuurgebied van maken, is een duurzame gedachte, aldus Cleij. ‘Veel van de gechloreerde verbindingen hechten zich aan humusdeeltjes. Populair gezegd blijven ze ‘plakken’ aan het veen dat er van nature zit.’

 

Bij tientallen zwaar verontreinigde gasfabrieksterreinen is een andere aanpak gekozen. Veel van de daar aanwezige verontreiniging is in water oplosbaar en kan zich dus snel verspreiden in het grondwater en een groter gebied vervuilen. ‘Daarom zijn die terreinen wel zoveel mogelijk schoongemaakt. Beheersmaatregelen zorgen dat de boel op zijn plaats blijft.’ En de vermeende lekken in de leeflaag? ‘Dat valt reuze mee’, zegt Cleij. ‘Al moet je de zaak bijhouden, zoals je de Afsluitdijk moet onderhouden. In Amsterdam is de nazorg goed. Maar risico’s zijn er altijd.’

 

Vitaliteit

 

Namens het ministerie van Milieubeheer (VROM) plaatste het toenmalige hoofd bodemsanering Jan Roels daar destijds kanttekeningen bij. ‘De aanpak van bodemverontreiniging moet de vitaliteit van het bodemsysteem behouden, liefst verbeteren’, vat Roels samen. ‘Toetssteen bij de besluitvorming was dat na de schoonmaak elke functie weer mogelijk is.’ Dat saneringsresultaat kon echter niet overal worden gehaald. Menigmaal kruisten Roels en Cleij de degens. Sinds 5 jaar werkt Roels bij het RIVM als hoofd van het Stoffen Expertise Centrum.

 

Terugkijkend vindt hij de ontwikkeling van het bodembeleid geslaagd. ‘Bodemsanering heeft ertoe bijgedragen dat gebruikers zich vandaag de dag bewust zijn van het belang van de bodem in relatie tot de functies die moeten worden vervuld. Gemeenten maken daartoe bijvoorbeeld bodemkwaliteitskaarten en beslissen of er gesaneerd en afgegraven moet worden of dat beheersmaatregelen volstaan’, zegt Roels.

 

‘We kijken tegenwoordig beter uit dat het huidige bodemgebruik noch de buren noch toekomstige generaties schade berokkenen.’ Hij wijst op preventieve maatregelen zoals de vloeistofdichte vloeren bij autosloperijen en tankstations die sindsdien gemeengoed zijn geworden.

 

In de hoofden van mensen is het besef gegroeid dat de bodem geen dood, maar een levend systeem is waar naast chemische processen ook biologische processen een belangrijke rol spelen en tevens de fysische aspecten als waterdoorlatendheid en beluchting niet zijn uit te vlakken, aldus Roels. ‘Van die processen wordt goed gebruik gemaakt om het zelfreinigend vermogen van de bodem te vergroten. Bacteriën en schimmels die bijvoorbeeld de verontreiniging afbreken.’ De kennis over de bodem is enorm toegenomen en de samenwerking tussen overheden, adviesbureaus en bedrijven versterkt.

 

Schadelijk

 

Volgens milieukundige Lucas Reijnders, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, tevens sinds jaar en dag medewerker van Natuur en Milieu, zijn er aanwijzingen dat leefl agen allerminst duurzaam zijn. Waar Cleij en Roels de loftrompet steken over de microbiologische vuilnismannetjes die de bodem schoon eten, is Reijnders juist kritisch. ‘Bodemorganismen kunnen slechts een beperkte hoeveelheid gif onschadelijk maken. En ze kunnen soms ook schone grond vervuilen’, zegt Reijnders.

 

‘Op een gegeven moment hebben de regenwormen met zijn allen toch veel vuile grond verplaatst en zijn wortels van volgroeide heesters door de folies heen gegroeid gekropen. Graafwerk in tuinen prikt door de folies heen en damwanden raken lek.’ Inpakken is niet afdoende, aldus Reijnders. Ook over de biologische afbreekbaarheid en het ‘vastplakken’ van verbindingen, valt veel af te dingen. ‘Sommige afbraakproducten zijn zelfs schadelijker dan het oorspronkelijke gif.’

 

‘In de Volgermeerpolder werden al in 1980 gechloreerde verbindingen aangetroffen in de aanpalende polder’, aldus Reijnders. ‘Ze blijven dus helemaal niet zo goed vastzitten. Leeflaag en beheersmaatregelen scheppen een valse zekerheid’, aldus Reijnders. ‘De bodem is vandaag de dag waarschijnlijker vuiler dan in 1980. Landbouw, olie en brandstof lekkende auto’s, lucht- en watervervuiling dragen daaraan bij. En de bodemsanering zelf ook. Zeker omdat we vervuilde grond veelal hebben hergebruikt en de handhaving tekort schiet.’

 

Dat is niet eens zozeer onwil van de overheden, maar eerder onkunde, aldus de milieuhoogleraar. ‘Veel elementaire kennis bij milieudiensten en handhavende instanties is verdwenen. Men neemt vooral mensen aan met communicatieve vaardigheden en sprankelende ideeën. Dat geldt ook voor kennis bij de provincies en het ministerie van Milieubeheer. Technische kennis is weggevloeid.’

 

Duurzaam

 

Bij adviesbureau Tauw in Deventer dat is gespecialiseerd in onder meer bodemsanering is directeur Ad Bonneur het oneens met Lucas Reijnders. ‘De bodem is zeker niet vuiler geworden’.

 

'Grote bedrijven worden gecontroleerd, dumpingen behoren tot het verleden. En kijk eens naar tankstations en andere kleine bedrijven. Vroeger was het een smeerboel, nu liggen er vloeistofdichte vloeren en olieafvangputjes’, zegt Bonneur die sinds 1980 in de bodemsanering werkt en onder meer bij de Volgermeerpolder-sanering is betrokken. Het tijdelijk weglekken van gifstoffen uit de Volgermeerpolder kan Bonneur beamen, maar niet in 1980.

 

‘Het komt doordat recent vijf miljoen ton grond afkomstig van de stations van de Noord- Zuidlijn in Amsterdam op is gestort. Dat gewicht gaat drukken. Als een spons worden de stoffen uit het afval geknepen. Er is geen reden tot paniek. Het is een tijdelijke zaak. De evenwichtssituatie zal zich herstellen. De randsloten maken onderdeel uit van de saneringslocatie en daar worden stoffen als monochloorbenzeen afgebroken.’

 

De omliggende polder wordt niet bedreigd en is ook nooit bedreigd, zo bestrijdt hij Reijnders’ inzicht. ‘Veen en zuurstofrijk water breken de verontreiniging af in de gehele Volgermeerpolder. Verspreiding is uitgesloten.’ Net als Cleij en Roels vindt Bonneur dat de kennis over het gedrag van stoffen in de bodem sinds 1980 flink is toegenomen.

 

‘Aanvankelijk wisten we er helemaal niks van. Onderzoek naar gif in de bodem was een soort ‘ezeltje prik’ in het donker. Nu weten we dat een stalen damwand in de Volgermeerpolder overbodig is. Binnen een zone van 50 meter rondom de polder blijft alles op zijn plaats. Doordat er een sawa-achtige herinrichting is voorzien met eilandjes, water en veenpakket zal op den duur zelfs hoogveen ontstaan. Natuurontwikkeling en de oorspronkelijke verontreiniging op zijn plaats houden, gaan hand in hand.’

 

De hedendaagse bodemsanering is duurzaam en verantwoord’, vindt Bonneur. ‘Het is bovendien een verworvenheid dat we de bodem niet meer zoals in 1980 zien als een zaak van de overheid, maar dat het bedrijfsleven middels zorgplicht privaat verantwoordelijk is om hun erfenis uit de jaren zestig op te ruimen’, aldus Bonneur. Kennis en inzicht schrijden voort, constateert ook Jan Cleij. ‘We weten nu veel meer over biologische afbraak, over wat onder welke omstandigheden bacteriën en schimmels opeten.’

 

Inpakken, grondwatermaatregelen, folies en leeflagen en dus niet verslepen van al die gifgrond heeft ook iets moois, aldus de optimistische visie van de oud-milieudienstdirecteur. ‘Als er over enkele tientallen jaren nieuwe inzichten en nieuwe technieken opgang doen die maken dat de volgende generatie er anders tegenaan kijkt en andere functies aan dat stuk grond wil toekennen, kunnen ze gewoon op plekken als de Volgermeerpolder aan de slag.’

 

Zwaar vervuilde plekken

 

In Nederland zijn tot nog toe bijna 31 duizend vervuilde bodemlocaties gesaneerd. Daaronder bevinden zich minstens 2427 ‘zware’ IBClocaties; dat wil zeggen dat de vervuiling daar met isolatie-, beheers en controlemaatregelen op zijn plaats wordt gehouden, zoals in de Volgermeerpolder in Amsterdam. Vanaf 2004 is de landelijke registratie van de bodemsanering minder exact door bezuinigingen.

 

In de jaren tachtig werd bodemverontreiniging compleet ontgraven zoals in Lekkerkerk, waarna alle gebruiksfuncties weer mogelijk waren (‘multifunctioneel saneren’). In de loop der tijd is steeds meer functiegericht gesaneerd. Daarbij is bijvoorbeeld een vervuild industrieterrein tot op zekere hoogte schoongemaakt zodat er weer nieuwe industrie maar geen woningbouw mogelijk is (‘functiegericht saneren’). De laatste jaren ontstaan ook diverse tussenvormen, waarbij de verontreiniging op ‘zware’ IBC-locaties door bijvoorbeeld schoonmaak van het grondwater wordt teruggebracht.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie