Advertentie
ruimte en milieu / Column

Overheden, laat techniek aan ondernemers over!

Als het aan het Ministerie van IenM ligt, kunnen gemeente en provincie de aanvraag als grondslag voor de vergunning straks wel verlaten, stelt Jan van den Broek.

18 februari 2013

Deze week haalde de Eerste Kamer het wetsvoorstel ter omzetting van de Richtlijn industriële emissies (IED) terecht van de lijst van hamerstukken. Reparatie is dringend gewenst. Wat deugt er dan niet?

Het venijn zit hem in het wettelijk mogelijk maken van ‘het verlaten van de grondslag van de aanvraag’ (art. 2.31a Wabo). Laat me dat jargon even uitleggen. Op dit moment kan een bedrijf een aanvraag indienen voor een omgevingsvergunning voor milieu. De praktijk is dat gemeente of provincie de vergunning weigert of verleent met een groot aantal voorschriften om onwenselijke milieugevolgen te voorkomen. Die voorschriften mogen niet leiden tot de toepassing van andere technieken dan de ondernemer heeft aangevraagd. Wie een aanvraag indient voor een opslagterrein mag niet worden verplicht tot het plaatsen van een geluidsscherm van 50 meter lang en 4 meter hoog. Als dat scherm nodig is om geluidsoverlast tegen te gaan, moet de vergunning worden geweigerd.

De aanvraag is dus de grondslag voor de vergunning. Op die manier wordt voorkomen dat een bedrijf een vergunning krijgt voor iets wat het niet heeft aangevraagd en misschien niet eens kan realiseren. Daarbij komt nog dat de richtlijn het voorschrijven van technieken uitdrukkelijk verbiedt. Geen wonder dat de bestuursrechter het verlaten van de grondslag altijd heeft afgekeurd.

Als het aan het Ministerie van IenM ligt, kunnen gemeente en provincie de aanvraag als grondslag voor de vergunning straks wel verlaten. In de praktijk komt dat erop neer dat andere technieken worden voorgeschreven dan zijn aangevraagd. Dat kan bedrijven in grote problemen brengen als zij die niet aangevraagde technieken niet kunnen realiseren. Het ministerie doet alsof de richtlijn dit alles voorschrijft in artikel 21. Dat staat er echter helemaal niet. Er staat dat de vergunning moet worden bijgewerkt als niet wordt voldaan aan de richtlijn. Er staat nergens dat dat niet kan op basis van een normale aanvraag.

Maar zelfs al zou dat wel zo zijn, dan zou het ministerie toch uit moeten leggen waarom de voorgestelde sanctie (art. 2.31a) niet alleen geldt voor de pakweg 3.500 IED-bedrijven, maar voor 26.000 vergunningplichtige bedrijven die veelal tot het MKB behoren. Als het ministerie gelijk zou krijgen, moeten al die bedrijven straks vrezen dat het niet langer de overheid is die op basis van een aanvraag beoordeelt of een inrichting zoals een fabriek of stal mag worden gebouwd. Nee, de ondernemer wordt gedwongen om naar de rechter te stappen als hij het op basis van een eigen aanvraag van de overheid te wijzigen bedrijf niet wenst te exploiteren.

En loopt de overheid geen risico op schadeclaims als de niet aangevraagde technieken tot ongewenste milieugevolgen leiden? Heeft men wel de kennis in huis om de nieuwe sanctie uit te voeren? Als ik de gemeente of provincie was, zou ik me nog maar eens achter de oren krabben voordat ik de nieuwe sanctie zou toejuichen. Zeker omdat deze onnodig is en er een andere oplossing is, om ervoor te zorgen dat een bedrijf voldoet aan de eisen die de richtlijn stelt. Als gemeente of provincie van oordeel is, dat zulks niet het geval is, kan het immers met een dwangsom een einde maken aan deze situatie. Als het bedrijf het daarmee niet eens is, kan het de rechter om een oordeel vragen. Heeft de overheid gelijk, dan moet het bedrijf een aanvraag indienen om strijd met de richtlijn op te heffen. Voor bedrijven is deze oplossing aantrekkelijk omdat zij niet worden verplicht tot niet aangevraagde technieken, voor overheden omdat zij minder risico op schadeclaims lopen.

De richtlijn biedt verder de mogelijkheid om één omgevingsvergunning te verstrekken voor meerdere delen van een door verschillende exploitanten geëxploiteerde inrichting. Op dit moment is het niet mogelijk om een inrichting aan drie exploitanten te verkopen en in de omgevingsvergunning voor die inrichting de eigen specifieke verantwoordelijkheden van elke exploitant afzonderlijk te vermelden. Elke deelexploitant kan dus niet worden gehandhaafd op zijn eigen deel van de vergunning. De praktijk lost dit nu op doordat de vergunninghouder de deelexploitanten contractueel aanspreekt op de naleving van de vergunning, wanneer toezicht of handhaving door het bevoegd gezag daartoe aanleiding geven. Dit is echter een noodgreep en legt de handhaving in feite niet waar die moet liggen: bij elke deelexploitant. Geen wonder dat het bedrijfsleven blij was dat de richtlijn eindelijk de koninklijke weg mogelijk maakt. De reactie van de regering spreekt boekdelen: de praktijk heeft het al opgelost en één vergunning voor meerdere exploitanten kan belemmerend werken voor het toezicht op de naleving en de handhaving van voor die inrichting geldende voorschriften. Voor de problemen van bedrijven bestaat kennelijk niet veel empathie.

Hoe kan de Eerste Kamer hier soelaas bieden? Amenderen is immers niet mogelijk. Dat hoeft ook niet. De Eerste Kamer zou het wetsvoorstel kunnen goedkeuren onder de uitdrukkelijke toezegging van de regering dat artikel 2.31a niet zal worden ingevoerd en dat artikel 4 van de richtlijn nog voor de zomer in een novelle wordt omgezet. Bedrijven en overheden zullen er wel bij varen.

Reacties: 1

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Willem van Brinken / Functionaris
Natuurlijk goed alle controles op emissies, maar naar mijn idee te ver doorgevoerd. Het is goed dat er nu eens goed naar wordt gekeken. Wellicht kan het een stuk eenvoudiger en transparanter zodat iedereen beter weet waar die aan toe is. Ben zelf ook via http://www.websitemakensoftware.org/ regelmatig in contact gekomen met allerlei regels en wetgevingen die ervoor hebben gezorgd dat ik snel wordt ontmoedigd om te ondernemen. Je wordt al snel robot die allerlei regels en wetten moet opzoeken. Transparantie is key!
Advertentie