Kunnen corporaties failliet gaan? (deel I)
Michael de Groot: Vroeger klonk het dat corporaties niet failliet kunnen gaan. Tegenwoordig dreigt regelmatig het faillissement van een corporaties dreigt. Wat is waar?
Vroeger klonk het dat corporaties niet failliet kunnen gaan. Tegenwoordig wordt met grote regelmaat bericht dat het faillissement van één of meerdere corporaties dreigt. Wat is waar?
Corporaties zijn verenigingen of stichtingen. Die kunnen, net als andere (rechts)personen, op eigen verzoek of op verzoek van schuldeisers failliet gaan als zij “zijn gestopt met betalen”. Een faillissement is bedoeld om schuldeisers zo snel en goed mogelijk te voldoen, vaak doordat de bezittingen van de failliet worden verkocht. De liquide middelen worden conform de voorrangsrechten onder de schuldeisers verdeeld. Een variant op faillissement is surseance van betaling. Surseance kan worden verleend als er tijdelijke betalingsmoeilijkheden zijn en de activiteiten van die (rechts)persoon in de kern niet verliesgevend zijn. Bijvoorbeeld als er wel voldoende bezittingen zijn om de schuldeisers te voldoen, maar de liquiditeit onvoldoende is. Bij een surseance wordt tijdelijk niet betaald en kunnen bezittingen verkocht worden. Met de opbrengst worden de schuldeisers betaald.
Corporaties kunnen – zie de actualiteit - gebrek aan liquide middelen hebben. Uit een in december 2012 gepubliceerd onderzoek dat het CFV op verzoek van de minister deed, blijkt dat er 41 corporaties zijn met een gezamenlijk negatief vermogen van € 4,6 mrd. Betalingsonmacht bij deze corporaties kan dus reëel worden, waardoor faillissement of surseance in zicht komt. Ook de Woningwet verwijst naar de mogelijkheid van een faillissement van een corporatie. De Woningwet kent een speciale regeling voor het geval een corporatie “ernstige schade aan het belang van de volkshuisvesting berokkent”, redelijkerwijze geen verbetering is te voorzien en andere middelen niet effectief lijken. Op verzoek van de minister kan de rechtbank dan een bewindvoerder aanwijzen, maar dit geldt niet voor een corporatie die surseance heeft aangevraagd of failliet is verklaard. Het bewind eindigt na 2 jaar en ook als er alsnog een surseance of faillissement intreedt.
Waar ligt het verschil tussen corporaties en “gewone” (rechts)personen? Corporaties hebben een maatschappelijke taak en daarom heeft de wetgever voor een vangnet gezorgd met de hiervoor genoemde bewindvoerder en een saneringsregeling. De Woningwet bepaalt dat het CFV subsidies verstrekt aan corporaties als die niet beschikken over de noodzakelijke financiële middelen. Het CFV verkrijgt de inkomsten daartoe onder meer uit heffingen die jaarlijks aan corporaties worden opgelegd. De corporaties hebben dit al flink gemerkt met de derivatenproblematiek bij Vestia. Het CFV is niet verplicht saneringssteun te verlenen, ook niet als het de balans van de corporatie niet op een andere manier kan saneren. Faillissement is bij corporaties dus ondanks de mogelijkheid van saneringssteun niet uitgesloten. Zelfs ondanks de constatering van het CFV in voornoemd onderzoek dat het saneringsinstrument naar verwachting vaker op grotere schaal zal moeten worden ingezet om de solvabiliteit van individuele corporaties enigszins op peil te houden. Het feit dat er tot nu toe nog geen corporatie failliet is gegaan doet aan de mogelijkheid van een faillissement niet af. De vraag is wel hoe groot de financiële rek bij de andere corporaties is, die door middel van de heffingen van het CFV moeten bijdragen.
De waarschijnlijkheid van een faillissement wordt echter (nog) kleiner gezien de rol van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Deze private instelling staat borg voor de nakoming van verplichten van corporaties bij sociale huisvesting (niet voor activiteiten buiten dat kader), waarbij kredietwaardigheideisen gelden waarop het WSW corporaties beoordeelt. Voor wat betreft de geborgde verplichtingen geeft het WSW dus zekerheid. Relevant voor gemeenten is dat als het WSW onvoldoende vermogen heeft en ook onvoldoende bij de deelnemende corporaties kan ophalen (op basis van met hen gemaakt afspraken), het WSW via het zogenaamde achtervang systeem, gebaseerd op overeenkomsten met het Rijk en gemeenten ook bij hen zal aankloppen. Die moeten dan met renteloze leningen bijspringen. Gemeenten voor 50% en de zogenaamde “schadegemeenten” (gemeenten waarin woningen staan van de betreffende corporatie) daarenboven zelfs voor de helft van dat deel.
Ondanks al deze extra voorzieningen voor corporaties is bij de problematiek rond Vestia in de Tweede Kamer op 3 juli 2012 gediscussieerd over een mogelijk faillissement. Volgens minister Spies was de keuze voor faillissement van Vestia geen logische geweest. Volgens haar had dan ogenblikkelijk verkoop moeten plaatsvinden van al het bezit van Vestia tegen executiewaarde. De dan te nemen verliezen waren vele malen groter geweest naar de overtuiging van de minister. Er zou een restschuld over zijn gebleven “die we dan ook weer via de solidariteit van het stelsel bij de andere corporaties hadden moeten collecteren”.
Faillissement is dus niet uitgesloten, maar is kennelijk evenmin een goede optie gezien de consequenties. De redenering van de minister is goed te volgen, hoewel niet helemaal juist. Curatoren hoeven namelijk niet per se direct tot verkoop over te gaan als een andere oplossing beter is om tot betaling van de schuldeisers te komen, hoewel het vaak niet anders zal kunnen.
Volgende week het vervolg van deze column van Michael de Groot en Hann Oude Grote Bevelsborg, beiden advocaat bij Lawton Advocaten.
Jan Willem
http://www.snelveelgeldverdienen.net