Hoera, we hebben een omgevingsplan; kan de vlag nu uit?
Ja en nee. Ja, want dit is een waardevolle stap in de goede richting. Nee, het is niet voldoende, stelt BB-columnist Peter van de Laak.
Annemarie Jorritsma en Friso de Zeeuw hebben elkaar vorig jaar diverse keren ontmoet. En met resultaat. Er is een nieuw kindje geboren: het gemeentelijk omgevingsplan. Jorritsma en de Zeeuw zijn daarover zeer content, maar kan de vlag nu ook uit? Ja en nee. Ja, want dit is een waardevolle stap in de goede richting. Nee, het is niet voldoende. Een kort resumé over wat er is voorafgegaan.
In maart 2012 ligt er een kabinetsnotitie over de stelselwijziging omgevingsrecht. Daarin is gekozen voor een vereenvoudiging van het instrumentarium. Het bestemmingsplan verdwijnt en in plaats daarvan komt er één gebiedsdekkende verordening voor de leefomgeving. Het bestemmingsplan is feitelijk geen plan, maar heeft eerder het karakter van een verordening. Ook wordt het bestemmingsplan gezien als een obstakel voor flexibiliteit en organische gebiedsontwikkeling. Verzet komt er, vooral uit de hoek van de VNG. Twee argumenten spelen een centrale rol. Het bestemmingsplan biedt rechtszekerheid; voor de omgevingsverordening is dat onduidelijk. Gemeenten steken veel energie in het actualiseren van bestemmingsplannen en zitten niet te wachten op een nieuwe omvangrijke operatie. Zeer begrijpelijk. Het compromis dat er nu ligt, is een bestemmingsplan met de mogelijkheid voor aanvullende normstelling in het omgevingsplan. Het eindbeeld is één omgevingsplan voor het gehele grondgebied.
Het rapport van de Zeeuw met een inventarisatie van door gemeenten ervaren juridische knelpunten in het nationale omgevingsrecht staat aan de basis van dit compromis. Het rapport brengt knelpunten in beeld voor gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer. Gebiedsontwikkeling is het zorgenkindje van de Zeeuw. Vooral de beperkte bestuurlijke afwegingsruimte door stringente milieuregelgeving belemmert gebiedsontwikkelingen. Het gemeentelijk omgevingsplan biedt een uitweg, zo is de gedachte. Denken dat je op deze wijze het probleem van bestuurlijke afwegingsruimte tackelt, is wat mij betreft te snel door de bocht.
Gebiedsontwikkeling kan met zijn integrale aanpak meerwaarde opleveren voor de ruimtelijke kwaliteit. Maar een stad heeft niet alleen plekken die behoefte hebben aan ruimtelijke kwaliteit. Een stad heeft ook in- en uitgaande stromen van verkeer en water. Voor een duurzaam beheer van deze stromen biedt een aanpak via gebiedsontwikkeling beperkt soelaas. Duurzaam beheer van mobiliteit en van water vereist tevens een aanpak op het niveau van netwerken. Voor een effectieve aanpak van de mobiliteit zijn maatregelen nodig in de keten (reconstructies, mobiliteitsdiensten) en in gebieden (OV-knooppunten, fietsvoorzieningen, containeroverslag). Gemeentelijke waterplannen vertellen hetzelfde verhaal: rioolbeheer, bergbezinkbassins en afkoppelen daken/wegen in de waterketen en terugbrengen van oude waterlopen en aanleg van retentievijvers bij gebiedsontwikkeling. De programma-aanpak is bij uitstek geschikt om beide sporen goed op elkaar af te stemmen.
Ergo, het eindbeeld van één gemeentelijk omgevingsplan is niet wat we nodig hebben. Het staat ook haaks op de behoefte aan flexibiliteit. Ik vraag me af: is de Zeeuw door Jorritsma van zijn geloof gevallen? Wat nodig is, is een omgevingsvisie met een strategische blik op gebiedsontwikkeling en programma-aanpak. In het boek ‘Ruimtelijke Ontwikkeling in Drievoud’ benadrukt Jannemarie de Jonge het belang van strategische planning die de richting duidt en een stip op de horizon plaatst. Een strategische visie biedt houvast bij het maken van goede afwegingen in een omgevingsplan op gebiedsniveau. Met een omgevingsvisie waarin richtinggevende keuzes worden gemaakt voor gebiedsontwikkeling en programma-aanpak creëer je ook bestuurlijke afwegingsruimte. Temeer als je een goede visie hebt op het organiseren en bundelen van de benodigde geldstromen.
Prima idee om het bestemmingsplan te verbreden tot een omgevingsplan, maar streef niet naar één omgevingsplan voor het gehele gemeentelijk grondgebied. Maak in plaats daarvan een omgevingsvisie die richting geeft aan de inhoud van operationele omgevingsplannen en programma’s voor water, mobiliteit en leefomgeving.
Van de Laak ziet het nieuwe instrument omgevingsplan, waarin onder meer de bestemmingsplannen zullen opgaan, als een compromis dat vooral tegemoet komt aan de zorgen van de VNG over gebiedsbeheer en -ontwikkeling, maar dat niet flexibel genoeg is. Daar zijn we het niet eens. Ik zie juist veel afwegingsruimte en flexibiliteit.
Het wetsvoorstel kent drie grondslagen voor flexibiliteit in bepaalde situaties: bestuursorganen hebben de mogelijkheid om regionaal ruimere of strengere regels te stellen, ze mogen individueel maatwerk bieden en de wet kent een generieke gelijkwaardigheidbepaling (hoe je het doet mag je zelf weten, mits je kunt aantonen dat het werkt). Dit flexibele maatwerk wordt vooral uitgewerkt in AMvB’s.
Specifiek over het gemeentelijk omgevingsplan zegt het wetsvoorstel: om starheid te voorkomen kan de gemeente straks nog steeds per locatie, gebied of stadsdeel verschillende regels vaststellen, net als bij het bestaande bestemmingsplan. De gemeenteraad kan ook voor een bepaald gebied een wijziging van het omgevingsplan of wijziging van een deel van de regels vaststellen. De gemeenteraad mag ook de bevoegdheid om delen van het omgevingsplan vast te stellen delegeren aan burgemeester en wethouders.
Het omgevingsplan brengt veel van de regels voor burgers en bedrijven en de informatie daarover bij elkaar. Zo weet iedereen (snel) waar hij aan toe is. Het omgevingsplan biedt gemeenten daarnaast ruimte voor een uitnodigende en flexibele houding naar initiatiefnemers met soepeler eisen aan grondexploitatie, realisatietermijnen en actualisering. Daarmee hebben we wat mij betreft een krachtig én flexibel instrument neergezet.
Edward Stigter
Directeur programmadirectie Eenvoudig Beter
Ministerie Infrastructuur en Milieu