Advertentie
financiën / Achtergrond

Weinig wind? Dan graag een molen

Onderzoeksbureau I&O Research hield vlak voor de zomer onder 9.000 Nederlanders een enquête over windenergie. 84 procent van de ondervraagden zei vóór toepassing van windenergie in het algemeen te zijn; 61 procent stelde geen probleem te hebben met windturbines in de buurt.

10 oktober 2014

I&O Research onderzocht het draagvlak voor windenergie. Wat blijkt: vrijwel overal in Nederland is de bevolking in meerderheid vóór molens. Maar het enthousiasme is op een opvallende wijze over de kaart verdeeld.

Onderzoeksbureau I&O Research hield vlak voor de zomer onder 9.000 Nederlanders een enquête over windenergie. 84 procent van de ondervraagden zei vóór toepassing van windenergie in het algemeen te zijn; 61 procent stelde geen probleem te hebben met windturbines in de buurt.

I&O Research heeft het resultaat regionaal uitgesplitst en zichtbaar gemaakt op twee kaarten (zie illustratie). Nederland is daarbij opgedeeld in de veertig zogenoemde Corop-­gebieden, een vaker gehanteerde indeling bij onderzoek. Op de twee kaarten springt het onderscheid tussen de noordwestelijke en zuidoostelijke helft van het land in het oog. In het zuiden en het oosten is zowel het enthousiasme voor windenergie in het algemeen als de waardering voor molens om de hoek groter.

Je zou daarom zeggen: alle ballen op zuidoost, in het bijzonder op de twee zuidelijkste Corop-gebieden, beide in Limburg. Die lijken bij wijze van spreken niet te kunnen wachten op turbines. Maar dat lijkt toch een te snelle conclusie. Dat wordt duidelijk bij het verklaren van het kaartbeeld.

Hebben we hier te maken met een tot dusverre onbekend gebleven karak­­ter­trek van het katholieke of in elk geval van origine katholieke smaldeel van het land? Is dat inzake wind bijvoorbeeld gezagsgetrouwer dan de bevolking van laag Nederland?

Algemeen directeur Rob van de Peppel van I&O Research ziet weinig in die verklaring. ‘Als er al ergens sprake is van zo’n grondhouding, zou je die eerder onder protestanten verwachten. Dat zou een omgekeerd beeld opleveren. Dat is het dus niet.’ Van de Peppel en collega’s hebben ook een tijdje over de twee kaarten gebogen gestaan, toen die voor het eerst de printer uitrolden, en ook zij zochten naar een verklaring voor de diagonaal op beide kaarten. Wat was er aan weerszijde van die denkbeeldige grens nog méér anders dan het klaarblijkelijke verschil in molenwaardering?

Draagvlak
Van de Peppel benadrukt dat verklaren niet het doel van onderzoek was. Dat richtte zich louter op het inventariseren van meningen. ‘Dus voor deze vraag naar de verklaring moesten we gaan interpreteren. Wij zijn er op uitgekomen dat het grotere draagvlak in het zuiden en het oosten vermoedelijk voortkomt uit de minder grote kans op de komst van molens daar. Het waait minder hard daar.’

En dus, stelt Van de Peppel, is de kans op molens geringer, of althans: zo schatten de mensen dat in. Helemaal uit de lucht gegrepen lijkt die gedachtegang niet. Het is nu eenmaal het effectiefst om molens daar te plaatsen waar doorgaans de meeste wind staat. Niet voor niets heeft het kabinet dit voorjaar alle elf grote land­locaties voor windwinning (‘windparken’) aangewezen in de noordwestelijke helft van het land.

Van de Peppel: ‘Experts zeggen dat je landinwaarts een vergelijkbare hoeveelheid energie uit de wind kunt halen, maar dan moeten de molens wel hoger zijn. En daar worden ze duurder van. Dus wordt makkelijker voor laag Nederland gekozen.’

Eenzelfde vermoedelijke verklaring geeft Van de Peppel voor vier donkergekleurde Corop-gebieden in Noord- en Zuid-Holland: Alkmaar, Zaandam, Leiden en Den Haag. Ze steken met hun enthousiasme af tegen het omliggende gebied. ‘De vier worden ontzien omdat er al windenergie vanaf zee komt. Of
omdat ze zo dichtbevolkt zijn dat ze simpelweg niet in aanmerking komen: te veel mensen zouden er last van kunnen hebben. Of beide. Dus denken de mensen: zo’n vaart zal het hier niet lopen, dus wij zijn hartstikke vóór.’

Vervelend
Het is eigenlijk het welbekende not in my backyard, maar dan in disguise. Het leidt tot een slotsom die voor windadepten ongetwijfeld vervelend aanvoelt: de meeste mensen zijn voor windenenergie in het algemeen en helemaal als ze denken dat winning ervan bij ze uit de buurt blijft.

Maar, voegt de I&O-directeur er in één adem aan toe: je kunt de zaak ook positief bezien. De kaarten laten zien dat de gemiddelde waardering voor windenergie overal in het land positief is, óók in gebieden waar de molens al staan of worden verwacht. Zelfs voor een molen in de buurt komt de gemiddelde score overal uit op een 5,5 of hoger. Behalve in het Gooi en de drie oostelijke Corop-gebieden in Groningen en Drenthe. Die vier scoren lager dan een 5,5.

Van de Peppel: ‘In het Gooi speelt wellicht mee dat er al molens staan, bij Eemnes en aan het Gooimeer. In het noorden wil het rijk twee van de elf windparken realiseren en vermoedelijk komt daar nog het een en ander bij door de megawatts die provincies en gemeenten gerealiseerd moeten zien te krijgen.’

Een vergelijkbaar klein draagvlak geldt mogelijk het nog wat noordelijker gelegen Delfzijl, want ook daar heeft het kabinet twee van de elf parken bedacht. Uit het onderzoek van I&O Research kunnen we het niet weten. Delfzijl is het enige Corop-gebied dat op de kaarten grijs is ingekleurd, wegens onvoldoende respons.

Nu we het toch over de respons hebben: hoe betrouwbaar is het onderzoek? I&O Research legde de enquête voor aan de 45.000 leden van het vaste I&O-panel; 9.000 mensen reageerden. Vormt die laatste groep wel een afspiegeling van Nederland? Wie weet zijn er onder de mensen die niet reageerden verhoudingsgewijs veel windcriticasters. Of juist mensen die de wind wel zouden willen kussen.

De ‘non-response’ is niet onderzocht, zegt Van de Peppel, verwijzend naar methodologisch onderzoek waaruit blijkt dat het een weinig zinvolle exercitie is bij een studie naar meningen: ze hangen niet samen met respons. ‘Wel hebben we gezien dat de deelnemers naar leeftijd en geslacht voldoende overeenkomen met de verhoudingen in het echt. Daarmee is het
onderzoek representatief.’

Opsteker
Een draagvlak voor molens in de buurt, dat nagenoeg het hele land dekt; dat moet een opsteker zijn voor beleidsmakers en politici. Zeker nu het rendement van windmolenparken op zee door het CPB sterk worden betwijfeld.

Maar Van de Peppel is de eerste om te beseffen dat zijn onderzoek geenszins uitsluit dat diezelfde beleids­makers en politici voor een kritische of afwijzende zaal komen te staan wanneer plannen eenmaal in concrete locaties zijn uitgewerkt. Dat is wat op dit moment om de haverklap gebeurt, op veel plaatsen in het land. Het is het verschil tussen een gemiddelde score per regio en de appreciatie op een specifieke locatie, waar kritische geluiden dominant kunnen zijn of overkomen.

‘Toch voegt het aggregatieniveau van ons onderzoek iets toe. Het legt in de eerste plaats bloot dat er gemiddeld genomen voldoende steun is, maar het laat vooral zien dat de overheid meer aan communicatie en compensatie zal moeten doen in de noordwestelijke helft van het land. Omdat het draagvlak er relatief klein is.’

De respondenten van de I&O-studie is ook gevraagd naar de voorwaarden waaronder ze een molen in de omgeving zouden accepteren. Velen kruisten meer dan één van de vier antwoordcategorieën aan: als ik geen geluidsoverlast ervaar (56 procent), als ik een deel van de opgewekte stroom goedkoper of gratis krijg (42 procent), als de waardedaling van mijn woning voldoende wordt gecompenseerd (27 procent), als ik mede-eigenaar van de turbine zou worden (21 procent).

Het staat voor Van de Peppel buiten kijf dat op deze punten over de brug moet worden gekomen, al dan niet via al bestaande regelingen. ‘Je vraagt de mensen om een offer. Daar iets tegenoverstellen is toch het minste wat je kunt doen.’


Tweeduizend windmolens in 2020
Nederland heeft zich ten doel gesteld om over zes jaar, in 2020, 14 procent van alle benodigde energie uit ‘hernieuwbare’ bronnen te halen. Een deel ervan moet uit windenergie komen, en daarvan weer een deel uit windenergie op land: 6.000 megawatt. Dat zijn pakweg tweeduizend windmolens. De helft van de 6.000 megawatt wordt gerealiseerd op elf grote windmolenparken, waarvan het kabinet dit voorjaar de locaties aanwees, op voordracht van de provincies. Voor de andere helft moeten de provincies zorgen en dat idealiter op voordracht van de gemeenten. Dat proces is nu in volle gang. Draagvlak winnen onder de burgers is daarbij het lastigste. Bij zonne-energie bijvoorbeeld speelt dat niet of nauwelijks.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie