Wethouders: ‘We gaan er alleen maar op achteruit'
De Wethoudersvereniging vindt dat het kabinet het versoberen van de wachtgeldregeling voor wethouders moet combineren met een fatsoenlijke overgangsregeling.
Voor een groot aantal wethouders, met name die tussen 50 en 55 jaar met een forse ervaring, is doorgaan als wethouder na de raadsverkiezingen van volgend jaar financieel risicovol. Deze wethouders hebben, zeker als zij tien jaar gewerkt hebben, nu nog recht op wachtgeld van zeventig procent van hun salaris tot het bereiken van hun 65ste verjaardag.
Volgens de zogeheten Dijkstalvoorstellen wil het kabinet dit recht op wachtgeld beperken tot maximaal zes jaar. Edo Haan, wethouder in Zoetermeer en bestuurslid van de Wethoudersvereniging: ‘Als je dus als wethouder tussen de 50 en 55 jaar bent en volgend jaar weer wethouder wordt en je moet vrij snel na je aantreden opstappen, verspeel je de oude rechten want zolang je geen 55 jaar bent, ga je terug van tien naar zes jaar wachtgeld.’
De Wethoudersvereniging vindt dat het kabinet een overgangsregeling moet maken om dit nadelige effect te compenseren. Volgens De Haan leidt het uitblijven van zo’n regeling ertoe dat tal van ervaren wethouders uit deze leeftijdsgroep zullen bedanken voor het wethouderschap.
Onkostenvervoeding
Volgens de Dijkstalvoorstellen wordt ook de onkostenvergoeding voor wethouders gemaximeerd op zes procent van hun salaris. Het kabinet bespreekt deze voorstellen vandaag in een tweede ronde. Haan weet niet hoe hoog het gemiddelde percentage voor onkostenvergoeding aan wethouders is. ‘Maar voor de wethouders in de grote gemeenten is de onkostenvergoeding nu veel hoger.’
De Wethoudersvereniging concludeert dat de Dijkstal-voorstellen voor de wethouders slechts negatieve voorstellen bevat. Een budget voor een scholings- en professionaliseringsfonds, zoals burgemeesters dat kennen, zit er niet bij.
Haan: ‘Het is belangrijk dat er aandacht is voor scholing en bijscholing van wethouders. Dat is nodig omdat het wethouderschap steeds meer een bestuursfunctie is geworden. Er zijn daarnaast te veel vallende wethouders. Dat maakt het ook weer duur, maar is ook slecht voor het imago van het openbaar bestuur.’
De wethouders is het niet om het geld te doen, stelt Haan. ‘Dat lijkt misschien zo, maar we vinden het een eer om ons in te zetten voor de publieke zaak. We zijn het ook eens met de invoering van de sollicitatieplicht en vinden het heel reëel dat de vergoedingen voor nevenfuncties in de kas van de overheid terechtkomen. Maar we willen ook een reëel salaris. Wat dat betreft mag ik er aan herinneren dat de Tweede Kamer heeft uitgesproken dat het salaris van de wethouder negentig procent is van het salaris van de burgemeester.’
Door deze regeling van het kabinet wordt het ook nog eens onaantrekkelijker om de wethoudersfunctie in te gaan vullen. Over een paar jaren zullen we dan ook wel berichten gaan lezen, dat er een schreeuwend tekort is aan wethouders.
Het is net als met veel andere maatregelen die in Den Haag worden vastgesteld, er wordt te weinig rekening gehouden met de gevolgen ervan. Zie het vrijwilligerswerk in zijn algemeenheid. We roepen een stimuleringsmaatregel vrijwilligerswerk in het leven, omdat er te weinig vrijwilligers zijn. Aan de andere kant maken we het de vrijwilligers - met het uitbreiden van de regelgeving - vervolgens bijna onmogelijk om zijn taak fatsoenlijk uit te voeren.
We moeten eens iets beter gaan nadenken over de consequenties van maatregelen, die vanachter een bureau verzonnen worden.