Toekomst waterschapsverkiezingen (1)
De waterschapsverkiezingen in november van het vorig jaar kenden een uiterst lage opkomst van 24 procent. Voor het eerst konden de kiezers hun stem uitbrengen op lijsten. Deze vervanging van het personenstelsel door het lijstenstelsel beoogde de belangstelling voor het waterschap te stimuleren. Uit de uitslag blijkt dat dit overwegend niet is gelukt.
De overgang van het personenstelsel naar het lijstenstelsel heeft de vraag opgeroepen of het waterschap op weg is naar een vorm van algemeen bestuur. Indien immers politieke partijen steeds actiever worden in de waterschappen dan kan dat tot gevolg hebben dat de waterschappen op tal van punten gaan lijken op de partijpolitieke arena’s die we kennen in gemeenten en provincies. De principiële vraag daarbij is of het waterschap als vorm van functioneel bestuur ook kan en moet gaan functioneren als een partijpolitieke arena.
Tineke Huizinga, staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, kondigde aan dat wordt bezien of een volgende keer de verkiezingen in dezelfde vorm moeten worden herhaald. In een rapport van de Commissie van Advies voor de Waterstaatswetgeving (CAW), dat op 22 april is gepubliceerd, wordt dit onderwerp aan de orde gesteld. Samen met mijn collega - de Nijmeegse hoogleraar staatsrecht Tijn Kortmann - was ik voor dat doel aan de CAW toegevoegd. In deze bijdrage eerst iets over het karakter van de waterschapstaken; volgende keer meer over het stelsel van de waterschapsverkiezingen.
Als politieke partijen actief worden in het waterschapsbestuur is een eerste vraag hoe groot eigenlijk de zogenaamde politiseringsmarge is. In een partijpolitieke arena gaat het om het maken van politieke keuzes. Politieke partijen en fracties moeten zich kunnen profileren op verschillen van opvatting over principiële en praktische zaken. Die verschillen van opvatting kunnen voor de kiezers aanleiding zijn om op de ene of de andere lijst hun stem uit te brengen. Voor de waterschappen moet worden vastgesteld dat de politiseringsmarge niet te vergelijken is met die van gemeente en provincie. Dat heeft vooral te maken met het feit dat de taakstelling van het waterschap een uiterst beperkte is.
De Waterschapswet geeft aan dat het hier gaat om openbare lichamen die de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel hebben, zowel wat betreft de waterkwantiteit, als de waterkwaliteit. Het veelvuldig naar voren gehaalde beeld dat de taak van de waterschappen ook in de recentere periode steeds breder wordt, is onjuist. Wel is de belangenafweging in de waterschappen wat breder geworden, met name door Europese invloeden, zoals Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water.
Die wat bredere belangenafweging door Europese invloed is echter niet alleen kenmerkend voor het waterschap, maar doet zich ook gelden voor alle andere ‘overheden’. Vervolgens is van betekenis dat gemeente en provincie een zogenaamde ‘open huishouding’ kennen, terwijl de huishouding van het waterschap ‘gesloten’ is. De aanwezigheid van een ‘open huishouding’ betekent dat gemeente en provincie allerlei initiatieven kunnen nemen om bestuurlijke en maatschappelijke problemen aan te pakken en op te lossen. Juist in deze sfeer van eigen beleidsintitiatieven zijn er vele politieke keuzes te maken.
De waterschappen hebben die mogelijkheid van eigen initiatief niet, zij kunnen zich alleen maar bezig houden met de specifieke wettelijke taken die zijn toebedeeld. Dat dit een aanzienlijke beperking van de politiseringsmarge tot gevolg heeft, is evident. Dit nogal vergaande verschil in taakstelling tussen het waterschap enerzijds en gemeente en provincie anderzijds roept de vraag op waarom de waterschapen zich dan toch lijken te onwikkelen in de richting van partijpolitieke arena’s. Is hier eigenlijk wel goed over nagedacht? En wat zijn de mogelijke consequenties van een dergelijke ontwikkeling?
Om die vragen te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om de verhouding tussen het functioneel bestuur enerzijds en het algemeen bestuur anderzijds wat verder uit te diepen. Daarover in een volgende bijdrage.
Wie teruggaat naar de politieke besluitvorming over de politisering van de waterschappen in 2003-2004 ziet dat dit besluit een gelegenheids-compromis is geweest. Aan een kant de VNG, Unie, CDA, VVD, SGP die situatie wilde handhaven, aan de andere kant Sp. pvdA en LPF die conform ambtelijk advies (IBO) waterschapsbestel willen herzien en deels opteren voor "waterketenbedrijven" te vormen. (Notulen overleg 30 juni 2004, kabinet -Unie van Waterschappen). Uitkomst wel politiseren en moderniseren, maar niet herzien.
Vijf jaar later zien we dat conflicten, ontkenning rol en afschuifgedrag tussen provincie/gemeenten en waterschappen toenemen. Voorbeelden: Kaderrichtlijnwater, rioolbeheer, vaarwegbeheer, muskusrattenbestrijding en ruimtelijke ontwikkelingen als bij verdronken land van Saeftinge, herstructurering Westland, Westergouwe, Groot-Mijdrecht noord, Bethunepoder.
De vraag is niet zo zeer of waterschappen bestaansrcht hebben, maar vooral of het gehele systeem er wel op ingericht is om politieke afwegingen rondom water efectief te nemen.
Ik volg uw columns met meer dan gewone belangstelling...