Sport in beeld
Waar veel wordt gesport, zijn de zorgkosten lager. Onderzoek van Atlas voor Gemeenten toont dat duidelijk aan. Maar hoe krijg je als gemeente je inwoners in beweging? De oplossing, zo blijkt, zit ‘m lang niet altijd in meer sportvelden en -zalen alleen.

Aanknopingspunten voor gemeentelijk beleid
Als relatief veel inwoners van een gemeente sporten, heeft een relatief groot aandeel van de inwoners in die gemeente een goede gezondheid en zijn de zorgkosten lager. Die conclusie durven onderzoekers van Atlas voor Gemeenten in hun deze week gepresenteerde Atlas Sport 2020 wel te trekken. Het betreft een onderzoek naar het verband tussen enerzijds sportaanbod en -deelname en anderzijds het effect van sporten op de gezondheid onder de bevolking.
Van de vijftig grootste gemeenten zijn gegevens op al die fronten op een rij gezet. Daaruit komt onder andere naar voren welke gemeente het aantrekkelijkst is om in te sporten, waar de sportdeelname onder inwoners het grootst is en hoe sportdeelname zich verhoudt tot het aanbod aan sportaccommodaties en -faciliteiten. En wat dat allemaal betekent voor de gezondheid onder de bevolking én voor het door de gemeente gevoerde sportbeleid.
Amersfoort blijkt dé sportstad van Nederland te zijn: de sportdeelname is er hoog, de ervaren gezondheid in die gemeente bovengemiddeld goed. De meeste gemeenten die qua sportdeelname in de top 10 zitten – Utrecht, Nijmegen, Delft, Groningen, Amstelveen, Deventer en Haarlemmermeer – scoren ook qua ervaren gezondheid top 10-noteringen. Helder wordt dus dat er een duidelijk verband is tussen deelname aan sport enerzijds en gezondheid en zorgkosten anderzijds. ‘Als relatief veel inwoners van een gemeente sporten, heeft een relatief groot aandeel van de inwoners in die gemeente een goede gezondheid en zijn de zorgkosten lager’, concluderen de onderzoekers.
Willem de Boer, docent aan de Hogeschool Arnhem-Nijmegen en bezig met en promotieonderzoek over de economische relatie tussen sport en gezondheid, toonde dat verband eerder dit jaar ook al aan met eigen onderzoek op wijkniveau. Hij berekende wat meer sporten oplevert. Buurten met meer leden van sportclubs hadden lagere gemiddelde kosten voor de gezondheidszorg. Meer concreet: als in een buurt 20 procent sport en een andere buurt 19 procent, geeft dat een verschil in zorgkosten van circa 25 euro per persoon.
Gezondheidsverschillen
In theorie is voldoende aanbod van sport een noodzakelijke voorwaarde voor deelname aan sport onder de bevolking in een gemeente. Met name geldt dat voor het beoefenen van georganiseerde sport. Die samenhang is volgens de Atlas-onderzoekers echter minder sterk dan misschien zou worden verwacht. ‘Er zijn relatief veel uitbijters: gemeenten met weinig aanbod en veel deelname, en omgekeerd; gemeenten met veel aanbod en relatief weinig deelname. Zo is Breda een gemeente met relatief weinig aanbod – plek 33 van de G50 – en veel deelname – plek 2. Ook de gemeente Ede heeft meer deelname – plek 30 – dan op basis van het aanbod – plek 44 – mocht worden verwacht.’
Tot op heden lijkt gemeentelijk sportbeleid (en -budget) maar in beperkte mate van invloed te zijn op de sportdeelname. Zo is de sportdeelname in bijvoorbeeld Ede, Arnhem, Gouda en Leeuwarden benedengemiddeld, maar is de ervaren gezondheid er relatief goed. Heerlen en Schiedam zijn juist uitgelezen voorbeelden van steden met relatief weinig sporters en een beperkt aandeel van de inwoners met een (zeer) goede ervaren gezondheid.
Vreemd is dit niet. Het is een gegeven dat gemeentelijke verschillen in ervaren gezondheid ook samenhangen met leefstijl en bevolkingssamenstelling, met name leeftijd, inkomen en migratieachtergrond. Zo lijken gemeenten met een relatief jonge bevolking, weinig laagopgeleiden, weinig huishoudens in armoede en een hoge score op de sociaal-economische index over het algemeen meer sportdeelname te kennen. Vervolgonderzoek moet uitwijzen in welke mate gezondheidsverschillen tussen gemeenten te wijten zijn aan deelname aan sport en wat dit betekent voor het belang van sportbeleid door gemeenten.
De Boer, als gezegd bezig met een promotieonderzoek over dit onderwerp, wijst op de invloed van sociaal-economische factoren op het al dan niet beoefenen van sport en de gevolgen daarvan. ‘Neem Emmen en Heerlen. Daar is de sportdeelname relatief laag. Aan het sportaanbod – een noodzakelijke randvoorwaarde – ligt het niet. Er zijn andere oorzaken. Het zijn armere streken, het opleidingsniveau is er lager, er wordt minder verdiend, de levensstijl is er ongezonder. En er wordt dus minder gesport. Dat gaat van generatie op generatie: waar de ouders niet sporten, gaan hun kinderen dat ook niet snel doen. Een vicieuze cirkel.’
Sportbeleid
Het gaat erom hoe inwoners kunnen worden gestimuleerd om te sporten. Om op die manier de vicieuze cirkel te doorbreken. Zaak is het volgens De Boer vooral ervoor te zorgen dat kinderen op jonge leeftijd sporten leuk gaan vinden, er plezier in hebben. ‘Daar kun je als gemeente en het onderwijsveld op inzetten: breng ze op school in aanraking met sport, liefst in competitie- en verenigingsverband. Het is een goede voorspeller voor later gaan sporten, en een langer en gezonder leven.’
Een opvallende conclusie uit het onderzoek is dat het aanbod minder sterk samenhangt met deelname dan misschien gedacht zou worden. Willem de Boer plaatst daar een kanttekening bij. Wat het betreft moeten beleidsmakers niet alleen kijken naar het sportaanbod op gemeentelijke schaal in brede zin, maar ook naar waar het in de gemeente wordt aangeboden. ‘Dat vergt een dieper inzoomen, tot op wijkniveau’, zegt hij. ‘Een simpel voorbeeld uit mijn eigen woonplaats, Nijmegen. Mijn zoon wil basketballen, maar moet daarvoor helemaal naar de andere kant van de stad. Mijn andere zoontje wil floorballen, daarvoor moet hij de Waal over, naar Nijmegen-Noord. Daarmee maak je het niet makkelijk.’ Wat De Boer ermee vooral wil zeggen: nabijheid van het sportaanbod speelt een rol.
Vervolgonderzoek zou moeten uitwijzen welke andere factoren mogelijk ook en vooral van invloed zijn op de sportdeelname onder de bevolking in de gemeente. De uitkomsten uit een dergelijk onderzoek kunnen belangrijke aanknopingspunten bieden voor lokaal sportbeleid en het afstemmen van investeringen in accommodaties ‘en de kwaliteit van de publieke ruimte op de kenmerken van de lokale bevolking’, aldus de Atlas-onderzoekers. ‘Interessant is bijvoorbeeld om te onderzoeken of aanbod voor specifieke (leeftijds)groepen wel bepalend is.’
1,3 miljard euro
In de praktijk zijn gemeenten verantwoordelijk voor het leeuwendeel van het sportbeleid in Nederland. Er is wel een ministerie van Sport, maar veel meer dan wat lijnen uitzetten gebeurt daar niet. Van de totale jaarlijkse publieke uitgaven aan sport (grofweg 1,3 miljard euro) komt ongeveer 90 procent voor rekening van gemeenten; 1,6 procent van de gemeentelijke begroting. Hiermee worden vooral sportverenigingen direct (subsidies) of indirect (bijvoorbeeld door het bouwen, beheren en onderhouden van sportaccommodaties) financieel ondersteund. Die uitgaven nemen de laatste jaren niet toe; er is zelfs sprake van een afname van de uitgaven aan sport in de openbare ruimte, terwijl het aantal sporters in de openbare ruimte toeneemt.
Totale deelname aan sport – georganiseerd en ongeorganiseerd
Georganiseerd
Kijkend naar het aanbod van georganiseerde sport – de aanwezigheid van diverse typen sportaccommodaties – , valt op dat met name Noord-Nederland, Oost-Nederland en Zuidoost- Nederland bovengemiddeld scoren. Een verklaring daarvoor kan zijn dat de ruimte daar minder schaars is dan bijvoorbeeld in de Randstad, aldus de onderzoekers. Van de vijftig grootste gemeenten in Nederland (G50) kent Amstelveen het meeste aanbod van georganiseerde sport, gevolgd door Emmen en Venlo. Amstelveen heeft met name veel hockeyvelden. Daarnaast beschikt Amstelveen over relatief veel rugbyvelden, honkbalvelden, golfbanen, accommodaties voor klimsport en tennisbanen. Van de vijftig grootste gemeenten is er het minste aanbod van georganiseerde sport in Amsterdam.
Deelname aan georganiseerde sport is relatief groot in delen van de Randstad en Midden-Oost-Nederland en blijft wat achter in met name delen van Noord-Nederland, Zuid-Limburg en Zeeland. De gemeente Haarlemmermeer scoort het hoogst op deelname aan georganiseerde sport, gevolgd door Breda en Hilversum. In Haarlemmermeer sport dus een relatief groot deel van de bevolking in verenigingsverband. Bovengemiddeld wordt er getennist, gegolft, gehockeyd en gezwommen. De gemeente Heerlen scoort het laagst op deelname aan georganiseerde sport. Dat geldt over de hele linie – voor zowat elke sport is het ledental in Heerlen beneden het landelijk gemiddelde.
Ongeorganiseerd
De onderzoekers keken ook naar het sportaanbod wat betreft de faciliteiten voor ongeorganiseerde sport, zoals het aanbod aan fitnessfaciliteiten en het aantal strekkende kilometers fiets- en voetpaden en buitenweggetjes in een gemeente, de aanwezigheid van groen en water en het aanbod van hardloopevenementen en fietstoertochten. Er is een duidelijk verschil tussen de Randstad en gemeenten buiten de Randstad. In het algemeen geldt dat het aanbod van ongeorganiseerde sport in de Randstad relatief klein is. Gemeenten in Oost-Nederland, Noord-Nederland, Zeeland en Noord-Noord-Holland scoren juist bovengemiddeld in termen van aanbod van ongeorganiseerde sport.
Arnhem blijkt van de G50 het grootste aanbod aan ongeorganiseerde sport te hebben. De Gelderse hoofdstad heeft met name een groot aanbod aan hardloopevenementen en heeft een relatief groot aantal mensen op korte afstand van groen of water. Van de vijftig grootste gemeenten is er het minste aanbod van ongeorganiseerde sport te vinden in Schiedam. Schiedam biedt weinig hardloopevenementen en toertochten en beschikt ook over weinig strekkende meter voet- en fietspaden en kleine weggetjes. Eveneens laag in de ranglijst bivakkeren de vier grootste steden. Ze hebben met name relatief weinig toertochten, maar scoren ook benedengemiddeld op het aantal hardloopevenementen ten opzichte van het aantal inwoners. De evenementen die worden georganiseerd in de G4 zijn echter wel vaak groot, denk aan de marathons van Rotterdam, Amsterdam en Utrecht en City Pier City Loop in Den Haag. Het aanbod van fiets- en voetpaden en kleine weggetjes is vooral in Amsterdam en Den Haag relatief klein.
De gemeente Nijmegen springt eruit wat betreft de deelname aan ongeorganiseerde sport, gevolgd door Groningen en Utrecht. Nijmegen kent vooral een bovengemiddeld aantal wielrenners, maar scoort ook op de andere indicatoren hoog. De gemeente Emmen staat onderaan op de ranglijst van deelname aan ongeorganiseerde sport. Wat opvalt is dat in Midden-Nederland de deelname aan ongeorganiseerde sport relatief groot is, terwijl die in Noord- en Zuid-Nederland achterblijft.
(klik op de afbeelding voor een vergroting)
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.