Schade door schouten
De commissie-Schouten onderzocht het lek in de commissie-Stiekem. Een week voordat deze commissie door de Tweede Kamer werd ingesteld, schreef ik op deze plaats dat (1) de commissie geen kans van slagen had vanwege een ‘mission impossible’, (2) dat de regelgeving op dit punt totaal onbruikbaar is, (3) dat de brief van Kamervoorzitter Van Miltenburg, waarin de instelling van de commissie werd aangekondigd, niet deugde omdat een dergelijke commissie alleen aan de slag kan als er een verdachte is met naam en rugnummer en (4) dat de kwestie van zelfincriminatie (zelfbeschuldiging) een danige belemmering vormt en er daarom al snel strijd is met art. 6 EVRM.
De cie-Schouten heeft er drie maanden over gedaan om tot exact dezelfde conclusies te komen. Zelfs de gekozen bewoordingen zijn vrijwel identiek: ‘mission impossible’, ondeugdelijke regelgeving, zelfincriminatie. Indien het Presidium van de Tweede Kamer – voorafgaand aan de instelling van de commissie – een paar dagen goed had nagedacht, dan zou de instelling van de cie-Schouten niet hebben plaats gevonden.
En nu is er opnieuw politieke schade. Er is een lek en een zwaar opgetuigde commissie komt na maanden tot een conclusie die al bekend was bij de start van het onderzoek: hoe dom kan men zijn! Die politieke schade was er ook na het rapport van de comisssie-De Wijckerslooth in 2009. Toen was er een bekennende verdachte – het PvdA Tweede Kamerlid Paul Tang die de Prinsjesdagstukken had gelekt – en een strafbaar feit. Een aangifte bleef achterwege omdat de commissie concludeerde dat de vervolgingsprocedure die door de Tweede Kamer zou moeten worden gestart over de hele linie zo hevig ondeugdelijk is, dat deze route in dit en andere gevallen onbegaanbaar is.
Er was een dringende oproep om deze vervolgingsprocedure te wijzigen. De verantwoordelijke organen – parlement en Binnenlandse Zaken (BZK) – hebben dat echter geheel op zijn beloop gelaten. En bij de instelling van de cie-Schouten was kennelijk ook het Presidium van de Tweede Kamer vergeten wat zich in 2009 had afgespeeld. Ook ten aanzien van andere lekkende Kamerleden is nu opnieuw vastgesteld dat dit straffeloos kan omdat een vervolgingsroute via de Procureur Generaal van de Hoge Raad geen bruikbaar aanknopingspunt oplevert.
Vergelijkt men ook overigens het regime van geheimhouding en vertrouwelijkheid met dat van bijvoorbeeld gemeente en provincie, dan wordt er in alle opzichten met twee maten gemeten. Op dit moment liggen er nog weer tal van dossiers bij het Openbaar Ministerie en de strafrechter, waarbij decentrale volksvertegenwoordigers en bestuurders worden beschuldigd van schending van de geheimhouding (Roermond, Bloemendaal, etc.) Ook daar is het moeilijk daders te vinden, maar met enige regelmaat zijn er veroordelingen. Vanuit het departement van Justitie – onder dekking van de Tweede Kamer – wordt het kennelijk toegestaan dat hier een scherpe vorm van rechtsongelijkheid in stand wordt gehouden. Het is nu dan ook zaak om het gehele regime van geheimhouding en vertrouwelijkheid op centraal en decentraal niveau op elkaar te laten aansluiten.
In het vervolgings- en aangiftebeleid op dit punt moet eenheid worden gebracht. En de Staten-Generaal en BZK moeten als de wiedeweerga een nieuwe procedure bedenken voor de vervolging van Kamerleden. De Wet op de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid was destijds vooral bedoeld voor bewindslieden. Door een merkwaardige speling van het lot zijn ook de Kamerleden onder die wet gaan vallen. Dat element moet meteen worden geschrapt en ondertussen kan worden nagedacht over een alternatieve procedure die voorkomt dat er ooit nog weer eens een commissie-Schouten moet worden ingesteld.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.