'Ik beroep mij op de wethouder!'
Onlangs informeerde minister Ollongren de Tweede Kamer over de wijze waarop zij het Right to Challenge wettelijk wil verankeren. In artikel 150 Gemeentewet, in de bepaling die gemeenten verplicht inspraakverordeningen te hebben.
Die verplichting moet worden verbreed, schrijft ze, tot een participatieverordening, inclusief de mogelijkheid ook iets voor een Right to Challenge te regelen. Het vereist niet veel juridische kennis hierover te schamperen. Die mogelijkheid regels te stellen voor een Right to Challenge hadden gemeenteraden natuurlijk al lang. Dat noemde Thorbecke de autonome verordenende bevoegdheid. Dit is dus nog niet eens een sigaar uit eigen doos, dit is een lege doos voor eigen sigaren. Of voor iets anders.
Toch is het niet onbegrijpelijk dat de minister hiermee komt. In het coalitieakkoord is een wettelijke regeling van het Right to Challenge afgesproken, maar niemand weet wat daar dan in moet staan. Ik heb zelf meegewerkt aan juridisch onderzoek hiernaar en wij kwamen er ook niet uit. Zo’n Right to Challenge- wet zal óf geen algemene regeling zijn óf geen echte regeling met afdwingbare rechtsgevolgen. De knelpunten waar burgerinitiatieven in de praktijk tegenaan lopen, zijn daarvoor veel te divers. Maar die conclusie heeft de afspraak in het regeerakkoord niet doen vervallen, zeker niet in de ogen van de Tweede Kamer. Dan moet de minister wel uit een meer symbolisch vaatje gaan tappen.
Juridisch hoeft een invoering van het Right to Challenge ook niet eens zoveel voor te stellen. De ‘invoering’ van het uitdaagrecht in het sociaal domein, waarvan vaak sprake is, gaat over artikel 2.6.7 Wmo 2015. Die bepaling geeft de regering de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de wijze waarop ‘ingezetenen en maatschappelijke initiatieven bij de uitvoering van het beleid kunnen worden betrokken, het uitvoeren van taken van het college op grond van deze wet daaronder begrepen.’
Die nadere regels zijn er nooit gekomen en liggen ook niet bij VWS op de plank. Dat ministerie verwijst naar de vele lokale initiatieven die worden ontplooid en ziet dus voorlopig geen reden om zich er regelgevend mee te bemoeien. En gemeenten kunnen kennelijk prima overweg met het idee zonder nadere landelijke regels. Ironisch genoeg herhalen sommige lokale Wmo-verordeningen artikel 2.6.7 Wmo 2015 nota bene als invoering van een Right to Challange. Maar zelfs zo’n loophole kan de lokale uitdaagpret niet drukken.
Misschien is dat hele Right to Challenge ook wel vooral symbolisch. De roep daarom is een verlangen naar erkenning van burgerinitiatieven als gelijkwaardige en professionele partners van de overheid. Geen insprekers die je kunt afkopen met kortlopende subsidies of overbelaste mantelzorgers op wie je onbeperkt publieke taken kunt afwentelen. De vraag is dan wel of de voorgestelde wijziging van artikel 150 Gemeentewet voldoende symbolische kracht heeft om deze erkenning te geven.
Het kan veel symbolischer. Onze Grondwet is zelf nog een middeleeuwse inspraakverordening door het recht van petitie uit artikel 5. Het Smeekschrift der Edelen uit 1566 was een petitie en tot op de dag van vandaag worden stapels politieke verzoekschriften aan minzaam glimlachende Kamerleden aangeboden. Dat recht om iets beleefd en schriftelijk onder de aandacht van de machthebbers te brengen, zou moeten worden uitgebreid met een recht op toegang tot het politieke bestuur.
Het verticale grondrecht zou dan worden aangevuld met de uitdrukking van een veel gelijkwaardiger verhouding tussen overheid en burgers: het recht om aan tafel te komen. Zodat iedereen die met een goed idee vastloopt in de gemeentelijke organisatie de magische woorden kan spreken: ‘ik beroep mij op de wethouder!’ Om die dan rechtstreeks te kunnen uitdagen.
Zoiets zouden ze eigenlijk in een regeerakkoord moeten zetten.
Geerten Boogaard is hoogleraar decentrale overheden (Thorbecke Leerstoel) aan de Universiteit Leiden.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.