Idealisme drijft vooral beginnende ambtenaren
Ambtenaren gaan doorgaans bij de overheid werken omdat ze begaan zijn met de publieke zaak. Maar dat idealisme hoeft niet altijd positief te zijn, stelt een promovenda.
Het feit dat ambtenaren veel motivatie uit zichzelf halen en niet uit hun salaris, is gunstig voor de overheid bij het aantrekken van nieuwe mensen. Maar het idealisme van ambtenaren slijt met de jaren. Op den duur kan dat nadelig uitpakken voor de overheid, zegt econoom Margaretha Buurman.
Ze promoveert volgende week aan de Erasmus Universiteit op de motivatie van ambtenaren. Voor haar promotie heeft ze gebruik gemaakt van eerder onderzoek waarbij ambtenaren de keuze krijgen een fi nancieel extraatje te besteden aan een goed doel, een staatslot of een cadeaubon. Dat onderzoek bevestigt een aantal vooroordelen over ambtenaren. Ze kiezen vaker dan werknemers in de marktsector voor een veilige cadeaubon in plaats van een risicovol staatslot en in het begin van hun dienstverband kiezen ze eerder voor een goed doel.
Maar die ideële instelling van ambtenaren neemt af door ontevredenheid over het salaris en bij een langer dienstverband. Zelfs zozeer dat ze na verloop van enkele jaren minder vaak aan een goed doel geven dan werknemers in de private sector. Bij ambtenaren in direct dienstverlenende functies, achter de balie, aan het bed of voor de klas, is het in hun ogen achterblijvende salaris daar een verklaring voor. ‘Blijkbaar bestaat bij mensen in deze functies het idee dat ze al meer dan genoeg doen voor de publieke zaak. Voor andere soorten ambtenaren, zoals beleidsmedewerkers, geldt dat aspect minder.’
Buurman vindt dat overheden in hun personeelsbeleid rekening moeten houden met de intrinsieke motivatie van hun werknemers. ‘Motivatie is goed, als die ten dienste staat van wat het bestuur wil. Als je een zakelijker opererende sociale dienst wil, moet je misschien meer mensen aannemen die niet vanuit idealisme opereren.
'En dan moet je instrumenten bedenken waardoor mensen die al in dienst zijn zich conformeren aan het beleid. Dat kan financieel zijn, via prestatiebeloning, maar het kan ook een schouderklopje zijn. Een zakelijker aansturing zal voor een deel van de ambtenaren betekenen dat ze hun werk minder leuk gaan vinden. Daarvoor zijn ze niet bij de overheid gaan werken.’
De bevindingen van Buurman zijn ook een waarschuwing voor de effecten van bevriezing van ambtenarensalarissen. ‘Het zal voor de nieuwkomers niet zoveel uitmaken; die beginnen met dat idealisme. Maar bij een deel van de ambtenaren die al langer in dienst zijn, kan de motivatie afnemen. Dan krijg je voor minder geld ook gewoon minder werk.’
Daarnaast waarschuwt ze voor nog een ongewenst gevolg van het idealisme van ambtenaren: ’Het is op zich goed dat een ambtenaar bij de sociale dienst graag mensen helpt, maar als dat ertoe leidt dat er te makkelijk een uitkering wordt verstrekt of een sanctie achterwege blijft, dan helpt dat het beleid niet. Dan moet je als werkgever andere sturingsinstrumenten gebruiken om een ambtenaar jouw beleid te laten uitvoeren.’
Ze geeft blijkbaar in een kort interview een paar conclusies uit het proefschrift weer. Geen wetenschappelijke onderbouwing, want daar is een interview de plek niet voor. Daarvoor moet je haar wetenschappelijke bijdragen (proefschrift, artikelen) lezen.
Hoe kan je de conclusies en proefschrift aanvallen zonder de onderbouwing te kennen. Is het onmogelijk dat we zelf het hele plaatje niet zien? Is er zo weinig vertrouwen in een onderzoek dat (volgens de info achter de link in het artikel) 3 jaar gekost zal hebben? Is er zo weinig vertrouwen in promotiebegeleider en commissie? Hebben we daadwerkelijk minder vertrouwen in mensen naarmate ze slimmer zijn, en hogere standaarden voor theoretisch en empirisch bewijs hebben? Dat is toch paradoxaal?
Kan ik op grond van uw bijdrage concluderen dat u iemand bent, die dagelijks naar de sportschool gaat? Nee toch? Toch wordt er geconcludeerd op basis van niets relevants dat haar medewerkers te betreuren zijn.... Ik vind dat stuitend.
Een beetje voordeel van de twijfel moeten we elkaar in de maatschappij blijven gunnen. Dat hoort bij fatsoen, en dat hoort ook bij debat. Geven we elkaar niet het voordeel van de twijfel, dan luisteren we ook niet naar elkaar, en dan kunnen we niet van een ander leren. En leuker wordt het dan ook niet. Wel makkelijker.