Gemeentesecretaris uit vertrouwenscommissie
De zittingsperiode van burgemeesters loopt niet parallel met die van de gemeenteraden. Daar is bewust voor gekozen omdat op die manier de burgemeester zich enigszins kan onthechten van de partijpolitiek en zo een meer neutrale procesrol kan vervullen.
Het heeft wel tot gevolg dat burgemeestersvacatures op ieder moment kunnen ontstaan en soms dus ook rond het aantreden van nieuwe gemeenteraden. Op dit moment speelt dat bijvoorbeeld in Maastricht en Huizen waar burgemeesters zijn opgestapt.
Een complicerende vraag bij de instelling van vertrouwenscommissies is hoe om te gaan met raadsleden die wethouder worden tijdens de werkzaamheid van de vertrouwenscommissie. Na de raadsverkiezing vindt de collegevorming plaats. Wethouders kunnen van buiten, maar ook uit de raad worden benoemd. Als een raadslid wethouder wordt, eindigt zijn raadslidmaatschap. De betrokkene kan niet langer als raadslid in de vertrouwenscommissie blijven.
Voorheen was het niet mogelijk dat collegeleden deelnamen aan het werk van vertrouwenscommissies. Inmiddels is daar een grondslag voor geschapen in de Gemeentewet. ‘De raad kan bepalen dat één of meer wethouders als adviseur aan de vertrouwenscommissie worden toegevoegd.’
Deze adviseurs zijn geen lid van de commissie en hebben ook geen stemrecht bij het vaststellen van de ontwerpaanbeveling die aan de raad wordt voorgelegd. De wet maakt het in beginsel mogelijk om alle collegeleden als adviseur aan de commissie toe te voegen. De praktijk laat echter zien dat vrijwel altijd slechts één wethouder als adviseur in de commissie wordt opgenomen. In een enkele verordening wordt ook de gemeentesecretaris als plaatsvervangend adviseur opgenomen, maar dat is in strijd met de wet en waar dat is gebeurd moeten de betreffende gemeentesecretarissen dan ook uit de commissie.
Voor vertrouwenscommissies die worden ingesteld in de periode vlak na de raadsverkiezing, maar voordat het nieuwe college aantreedt, kunnen mutaties plaatsvinden. Het kan immers voorkomen dat raadsleden hun lidmaatschap van de raad moeten opgeven, omdat ze tot wethouder worden benoemd. In de periode voorafgaande aan de benoeming van de wethouders kan een dubbelmandaat voorkomen.
Dit dubbelmandaat levert geen belemmeringen op om met het raadslidmaatschap als titel plaats te nemen als lid van de vertrouwenscommisie, ondanks een voorlopig doorlopend wethouderschap. Zittende wethouders die als raadslid zijn gekozen kunnen als lid van het ‘oude’ college aanblijven tot het moment dat het ‘nieuwe’ college aantreedt.
Deze zittende wethouders kunnen uiteraard ‘overgaan’ naar het nieuwe college en in een dergelijk geval is ook het lidmaatschap van de vertrouwenscommissie voor betrokkenen incompatibel geworden en wel omdat het raadslidmaatschap van betrokkenen eindigt. Er is geen rechtsgrond om dit lidmaatschap van de vertrouwenscommissie te continueren na aanvaarding van het wethouderschap. De wet verklaart uitdrukkelijk dat de vertrouwenscommissie uit het ‘midden’ van de raad wordt gerekruteerd. Een blijvend lidmaatschap van oudraadsleden omdat de commissie nu eenmaal al is ingesteld, is evident in strijd met de wet.
Omdat de wet een adviseurschap van meerdere wethouders in beginsel mogelijk maakt, zouden deze wethouders als adviseur in de commissie kunnen blijven en kunnen zij als lid worden vervangen door nieuw aangetreden fractievoorzitters. Erg wenselijk is dat echter ook niet. Wordt met het mogelijke wethouderschap van fractievoorzitters/wethouderskandidaten geen enkele rekening gehouden en blijven zij na ommekomst van de collegevorming als adviseur in de commissie, dan kan de vertrouwenscommissie een onevenwichtige samenstelling krijgen omdat er bijvoorbeeld te veel adviseurs zijn en daardoor de raadsinvloed te veel wordt gerelativeerd.
Douwe Jan Elzinga is hoogleraar Staatsrecht aan de RU Groningen
De burgemeester heeft een hele nauwe samenwerkingsrelatie met de gemeentesecretaris, veel nauwer dan die met de griffier. Vanuit dit uitgangspunt is het merkwaardig dat je bij een vacature de gemeentesecretaris niet de kans geeft om mee te denken. Ik kan me trouwens ook niet voorstellen dat de gemiddelde kandidaat niet graag in een gesprek wil bezien of hij kan samenwerken met de secretaris. En draai het eens om: het is ondenkbaar dat bij een vacature voor de secretaris de burgemeester het geheel overlaat aan de wethouders alleen?
Grappig genoeg word ik bijgevallen door staatssecretaris Bijleveld (Binnenlandse Zaken). Zij schrijft op 17 februari in een brief aan de burgemeesters en gemeenteraden over onderhandelingen voor het collegeprogramma: ‘De Gemeentewet schrijft dus voor dat de burgemeester bij de collegeonderhandelingen moet worden betrokken, maar in een relatief laat stadium.
Ik wil de suggestie doen om de burgemeester eerder in het proces te betrekken. De burgemeester is voorzitter van het college en moet met de nieuw te benoemen wethouders samenwerken. Hij draagt immers medeverantwoordelijkheid voor het collegiale bestuur.’ En een paar zinnen verder: ‘Het lijkt mij wenselijk dat de burgemeester desgevraagd wordt geïnformeerd over de ontwikkelingen rond de collegevorming en mogelijke kandidaat-wethouders en daarover opvattingen kan geven.’
Elzinga kan over deze opvatting van de staatssecretaris precies hetzelfde schrijven als over de positie van de gemeentesecretaris in de vertrouwenscommissie. De wet maakt het niet mogelijk en dus kan er geen sprake van zijn. Mij lijkt echter dat de opvatting van de staatssecretaris van meer gezond verstand getuigt.