Advertentie

Europees recht overzee

Het huwelijk tussen Nederland en de Nederlandse Antillen is in verschillende opzichten weinig gelukkig gebleken. Dit had een aantal oorzaken. Het gebrekkig functioneren van de bestuurslaag op de Nederlandse Antillen was daar één van.

03 juli 2009

De oplossing diende zich aan in 2005 en 2006: na een aantal volksraadplegingen spraken de eilanden zich uit voor ontbinding van de Nederlandse Antillen. St. Maarten en onlangs Curaçao kozen voor een status aparte, vergelijkbaar met Aruba. Voor Bonaire, Saba en St. Eustatius (de BES-eilanden) is de status van ‘openbaar lichaam binnen Nederland’ weggelegd.

 

De ontmanteling van de Nederlandse Antillen en de nieuwe relaties die binnen het koninkrijk zijn ontstaan, leiden tot een aantal juridische vragen. De eerste is welk recht van toepassing is. Op de BES-eilanden zal dat in beginsel het Nederlandse recht zijn, met toezicht door de Nederlandse centrale overheid. Deze sterke toezichtrelatie is er niet bij Curaçao en St. Maarten, die, net als Aruba, hun eigen rechtsorde zullen ontwikkelen.

 

Een volgende vraag is hoe de eilanden zich verhouden tot de Europese Unie. Hoewel de eilandburgers wel stemrecht hebben voor de Europese verkiezingen, geldt het Europees recht in beginsel niet. De Nederlandse Antillen en Aruba gelden voor Europa als ‘landen en gebieden overzee’ (in jargon: LGO’s), waar het Europese recht in beginsel niet van toepassing is.

 

Met de ontbinding van de Nederlandse Antillen komt de vraag aan de orde of de eilanden niet moeten gelden als ‘ultraperifeer gebied’ (in jargon: UPG), waar het Europees recht in beginsel wel werking heeft. Hobbels De discussie ‘LGO’ of ‘UPG’ wordt vooral met politieke argumenten gevoerd.

 

Het verschaffen van de UPG-status wordt gezien als de voltooiing van de emancipatie van de eilanddelen. Eilandbestuurders zien in het verkrijgen van de UPG-status een uitgelezen mogelijkheid tot gelijkschakeling met het Nederlandse voorzieningenniveau. Schurende rechtsordes voorziet deze discussie van juridische argumenten.

 

Het boek bevat de neerslag van een onderzoek naar de juridische consequenties van de UPG-status voor de eilanden, bezien vanuit verschillende rechtsgebieden, uiteenlopend van het vreemdelingenrecht tot het consumentenrecht. Het juridische perspectief vestigt vooral de aandacht op de valkuilen en juridische hobbels die zich voordoen bij een keuze voor de UPG-status.

 

De onderzoekers constateren dat de UPG-status weliswaar kan bijdragen aan de kwaliteit van het bestuur en de rechtshandhaving nu het Europees recht en de Europeesrechtelijke normen, bijvoorbeeld ten aanzien van de transparantie van het bestuur, ook van toepassing zullen zijn op de eilanden. Tegelijkertijd komen tal van problemen aan de orde die een snelle omschakeling naar een UPG-status ondenkbaar maken.

 

Het Antilliaanse en Arubaanse belastingrecht blijkt noch qua materiële regels noch qua rechtsbescherming te voldoen aan de Europese eisen. Ook het vreemdelingenrecht vergt de nodige aanpassingen, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze waarop de asielprocedure wordt ingericht op de eilanden. Hoewel het in beide gevallen om enorme juridische obstakels gaat, zien de onderzoekers de implementatie van de UPG-status vooral als een uitvoeringsprobleem dat met politieke wil en voldoende middelen is op te lossen.

 

Een ernstiger vraagstuk betreft de conformiteit aan het Europese milieurecht, waarbij de op Curaçao gelegen Isla-raffinaderij het duidelijkste voorbeeld is van een bedrijf dat blijvend met de Europese normen zal botsen. De eisen die nu voor de raffinaderij gelden en de gemeten uitstoot overschrijden vele malen de normen die in Europese richtlijnen zijn neergelegd en volgens de onderzoekers is het ondenkbaar dat Isla daar ooit aan zal kunnen voldoen.

 

Met andere woorden: de UPG-status zal zonder meer leiden tot ontmanteling van deze raffinaderij, waardoor Curaçao weliswaar is bevrijd van een milieuprobleem maar tegelijkertijd te maken krijgt met een enorm werkgelegenheidsvraagstuk.

 

Vooruitzichten

 

Dat de herijking van het koninkrijksverband een allesbehalve eenvoudig dossier is, was al langer bekend. Vanuit Nederlands perspectief is het een balanceren op de dunne lijn tussen toezicht en autonomie. Staatsschuld en criminaliteitscijfers zijn redenen voor een grotere Nederlandse rol.

 

Meer bevoogding vanuit Nederland is voor eilandbestuurders echter alleen acceptabel indien daar wisselgeld - in de vorm van de UPG-status - tegenover staat. Toch verdraagt deze status zich niet goed met de vrijheid die met name Curaçao, St Eustatius en Aruba in juridisch opzicht beogen.

 

Schending van het Europees recht door de eilanden zal immers leiden tot aansprakelijkheid van het koninkrijk, waarbij niet ondenkbaar is dat Nederland de rekening moet betalen. Het valt te verwachten dat Nederland deze schendingen zal willen voorkomen en nog meer invloed op het eilandbestuur zal eisen.

 

De auteurs adviseren tot voorzichtigheid met de UPG-status en dat lijkt een buitengewoon verstandig standpunt. Maar in het debat over de staatkundige verhoudingen binnen het koninkrijk krijgen verstandige argumenten niet altijd de aandacht die ze verdienen.

 

Albertjan Tollenaar is als universitair docent verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen.

 

H.E. Bröring, D. Kochenov, H.G. Hoogers en J.H. Jans (red.) Schurende rechtsordes. Over de Europese Unie, het Koninkrijk en zijn Caribische gebieden, Europa Law Publishing, Groningen, 2008, ISBN 978-90-76871-98-1, € 65

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie