Al eeuwen een gespleten volk
In een zestal essays plaatst Binnenlands Bestuur deze zomer actuele maatschappelijke opgaven in een historische context.
In een zestal essays plaatst Binnenlands Bestuur deze zomer actuele maatschappelijke opgaven in een historische context. Hoe gingen onze (bestuurlijke) voorouders om met thema’s als burgerparticipatie, boerenpartijen of het recht te demonstreren? Jan Waszink trapt de reeks af met het onderwerp polarisatie. We zijn toch zo’n tolerant volk? Hoe kan het publieke debat in Nederland soms dan zo ontaarden?
Polarisatie heeft in Nederland een lange geschiedenis. En dat terwijl we juist zo trots zijn op het tegendeel, tolerantie, als het gaat over de republiek van de Gouden Eeuw. Maar die tolerantie is er dus niet steeds geweest. Waar vandaag thema’s als vaccinatie en stikstof partijen uiteendrijven, leidden begin zeventiende eeuw meningsverschillen over de invulling van het protestantisme tot een diepe binnenlandse polarisatie die de Republiek vlak bij een burgeroorlog bracht. Deze geschiedenis laat zien dat polarisatie een fundamenteel gevaar is én niet vanzelf overgaat.
Onlangs heb ik een nieuwe uitgave gepubliceerd van de nogal onbekende geschiedenis van de Nederlandse Opstand door onze beroemde rechtsgeleerde Hugo de Groot (1583-1645). Dat boek kwam er niet zomaar, en de strubbelingen rond het ontstaan geven niet alleen inzicht in de effecten van polarisatie. We zien ook basale patronen van polarisatie die nog altijd bestaan: het onderscheid tussen Holland (Randstad) en de overige gewesten, en het wantrouwen van ‘het volk’ jegens ‘elites’ die zich sterk maken voor een combinatie van tolerantie en commercie. Om die parallellen goed te begrijpen kijken we eerst even naar de situatie in de zeventiende eeuw.
Waar de polarisatie oploopt, sneuvelt de tolerantie
De 17e-eeuwse polarisatie betrof een kloof tussen enerzijds groepen voor wie de Opstand vooral een strijd om het ware geloof was geweest. Zij zagen de vestiging van een orthodox calvinisme als hoofddoel van de strijd. Aan de andere kant stonden groepen voor wie politieke of economische overwegingen prevaleerden. Deze groepen streefden ook een vrijzinnige invulling van het protestantisme na. In de plaats van de katholieke kerk zagen zij na de opstand een brede, tolerante volkskerk ontstaan met ruimte voor vele verschillende opvattingen.
Erasmus
Dit was deels een kwestie van idealen (bijvoorbeeld afkomstig van Erasmus), maar het ging ook om zoiets als het ‘vestigingsklimaat’. Veel stedelijke regenten waren betrokken bij de internationale handel en stonden gematigder tegenover de katholieken, Spanje en de zuidelijke Nederlanden. Zolang de Nederlanders in de strijd tegen Spanje niet op winnen stonden, bleven deze meningsverschillen noodgedwongen onder de oppervlakte. Begin jaren 1590 keerden de krijgskansen ten gunste van de Nederlanders, en begon de onvrede onder de orthodoxen over de in hun ogen te vrijzinnige benadering van de Hollandse regenten langzaamaan te groeien.
Tijdens de vredesonderhandelingen vanaf 1607 kwam die tegenstelling duidelijk naar boven. De calvinisten, met legeraanvoerder Maurits aan het hoofd, waren voor voortzetting van de oorlog totdat alle doelen bereikt waren. De vredespartij werd geleid door de Hollandse regeringsleider Johan van Oldenbarnevelt en gesteund door vele stedelijke regenten uit het gewest Holland. Zij verwachtten een economische opleving van een staakt-het-vuren, waardoor de Republiek uiteindelijk sterker uit het conflict zou komen, mocht de strijd na afloop van de gevechtspauze alsnog worden voortgezet. In 1609 won de vredespartij het pleit en begon het Twaalfjarig Bestand. De onvrede bij de andere partij werd eerder groter dan kleiner.
Onaanvaardbaar
Die onvrede, en vooral de godsdienstige kant ervan, kreeg bijna meteen een nieuwe impuls door de aanstelling van een voor de calvinisten onaanvaardbare hoogleraar theologie aan de universiteit van Leiden. Zijn gereformeerde collega nam demonstratief ontslag en de kwestie werd het startsein voor een explosief polariserend decennium.
De bubbels van toen heetten staatsgezind en prinsgezind
Onvrede over de vrijzinnige koers van de Staten van Holland mengde zich met een reeks andere geschillen: die over het Bestand, de machtsverhouding tussen kerk en staat, het overwicht van Holland binnen de Republiek et cetera. De ‘bubbels’ van toen heetten staatsgezind en prinsgezind, remonstrants en contraremonstrants, of rekkelijken en preciezen, voor respectievelijk de partij van Oldenbarnevelt en de strikte calvinisten. De contraremonstranten maakten weliswaar een veel groter aandeel van de bevolking uit dan de Staatsgezinden, maar vormden geen meerderheid. In veel gewesten buiten Holland hadden zij dan weer wel een overwicht in de Statenvergadering.
In 1601 hadden de Staten van Holland aan de jonge en briljante advocaat Hugo de Groot de opdracht gegeven een geschiedenis van de Opstand tegen Spanje te schrijven. In het Latijn, om als visitekaartje van de Republiek bij een Europees lezerspubliek te kunnen dienen.
1.200 gulden
De Groot schreef deze geschiedenis merendeel vermoedelijk in de periode 1604-1608, en kreeg daarvoor minstens 1.200 gulden. In 1612 leverde hij het lijvige manuscript bij Oldenbarnevelt af. Deze stelde een commissie in om de geschiktheid voor publicatie te beoordelen − wellicht was al opgemerkt dat De Groots aanpak voor discussie vatbaar was. Vervolgens horen we er vrijwel niets meer over: gezien de investering van zowel de Staten als De Groot een curieuze afloop van het project. Waarom werd het boek niet gepubliceerd? Mijn conclusie is dat de Groots visie op de Opstand een te sterk Staatsgezind standpunt vertegenwoordigde, waarvan de Staten vermoedelijk vreesden dat het in de toenemende polarisatie juist géén bijdrage aan een dialoog en verzoening zou opleveren, maar slechts meer wantrouwen en gevaar voor hun eigen geloofwaardigheid.
Wat voor beeld van de Opstand zet De Groot dan neer? Hij schrijft de godsdienst als motief voor de Opstand min of meer uit het verhaal. Georganiseerde godsdienst, zowel de katholieke als de protestantse, wordt consistent neergezet als een bron van sociale onrust, haat en onverzoenlijkheid. Hoewel De Groot van zijn bewondering voor Willem van Oranje geen geheim maakt, beeldt hij hem tegelijkertijd ook af als een handig politicus met als het moet zelfs Machiavellistische trekjes. Zo zou Willem de Keulse vredesonderhandelingen van 1579 met opzet hebben laten mislukken door aan onverkorte toelating van het protestantisme vast te houden, omdat hij wist dat koning Filips II daarmee nooit akkoord zou gaan.
Daarmee zou Willem zijn eigen hachje hebben willen redden, want bij een akkoord zou hij wel eens aan de vijand kunnen worden uitgeleverd. Waarop De Groot deze claim baseerde is niet te achterhalen; zelfs Oranjes katholieke bestrijders gaan in hun aantijgingen nooit zo ver.
Politiek
Maar wat De Groot wil zeggen is duidelijk: Oranje is niet, zoals de gereformeerden hem zien, een protestantse martelaar die voor het calvinisme is gestorven, en de vestiging van het calvinisme in Nederland niet de essentie van de Opstand. In De Groots voorstelling is de Opstand een politieke strijd voor vrijheid, en is de logica van het verhaal puur politiek (niet religieus of ethisch). Om de gebeurtenissen te begrijpen moet je niet naar een goddelijke voorzienigheid kijken die de opstandelingen na vele beproevingen met succes beloont, maar naar de raison d’état. Aan het calvinisme komt dan ook geen speciale positie toe in de maatschappij na de Opstand, en de contraremonstranten hebben zich te schikken naar het beleid van de zittende (staatsgezinde) overheid.
In de polarisatie van deze Bestandstwisten kwamen beide kampen in hun eigen informatiebubbel terecht. Er woedde een informatieoorlog waarin de andere partij steeds meer als het absolute kwaad werd afgeschilderd. Wat rond 1604-1608 nog slechts pittige stellingnames van De Groot waren geweest, was met de voortgaande polarisatie rond 1612-1613 niet meer voor publicatie geschikt. Vermoedelijk vreesden de Staten dat als ze De Groots raison d’état-interpretatie van de Opstand als de hunne zouden publiceren, ze het wantrouwen jegens de bestuurders alleen maar zouden voeden door zichzelf te associëren met Machiavellisme, goddeloosheid en machtsmisbruik. Dat die vrees reëel was bleek wel in de jaren die volgden en waarin precies dat gebeurde.
In contra-remonstrantse pamfletten werden Oldenbarnevelt en anderen beschuldigd van een geheime samenzwering met Spanje om de Republiek weer onder Spaans gezag te brengen, van een agenda om de godsdienst te vernietigen, de vrijheid te verkwanselen en een (katholieke) tirannie in te voeren. In het staatsgezinde kamp werd Maurits ervan verdacht zijn eigen tirannie te willen vestigen, en worden de gereformeerde predikanten als volksmenners en potentiële rebellen gezien.
Uiteindelijk stortte de dialoog tussen beide kampen volledig in en kwam de Republiek op de rand van een burgeroorlog. In 1617 gaven de Staten de Hollandse steden toestemming eigen troepen te werven (die dus niet onder bevel van legeraanvoerder Maurits stonden). Hierop greep Maurits in en liet Oldenbarnevelt en medewerkers (waaronder De Groot) gevangenzetten. De terechtstelling van Oldenbarnevelt in 1619 geldt als een dieptepunt in onze geschiedenis. De kerkvergadering van Dordrecht in 1618 legde de overwinning van de contraremonstranten vast, en de remonstrantse opvatting moest onderduiken. Het zou tot na 1630 duren voor remonstrantse kerkdiensten weer enigszins normaal mogelijk werden, zonder bedreigingen door boze contraremonstrantse menigtes.
Gewetensvrijheid
Vanaf deze tijd organiseerde de Nederlandse Republiek de tolerantie en gewetensvrijheid waar zij wereldwijd om bekend werd. Dit gebeurde via een complex systeem van regels waarin andere geloofsrichtingen dan de gereformeerde publieke kerk werden getolereerd, zolang ze zich niet te veel zichtbaar maakten in de openbare ruimte. De onderliggende tegenstellingen verdwenen echter niet; de omwenteling van 1672 met de moord op gebroeders De Wit laat zich ook vanuit de hier begonnen tegenstellingen begrijpen.
Het verhaal over De Groots boek laat zien dat polarisatie een fundamenteel gevaar voor de samenleving is en eindeloos kan doorwerken. En waar polarisatie oploopt, sneuvelt de tolerantie. Belangrijke inzichten die uit de geschiedenis van de Nederlandse tolerantie volgen, zijn dat een discussie over inhoud (de ware aard van de Opstand, de effectiviteit van vaccinatie) weinig zin heeft, maar dat we in plaats daarvan (gewetens-) vrijheid en wederzijdse tolerantie moeten organiseren met een systeem van afspraken en instituties. En dat bij elk politiek meningsverschil, ongeacht het onderwerp of de urgentie daarvan, ieders gewenste uitkomst toch ondergeschikt moet worden gemaakt aan het behoud van dat systeem als zodanig, ook al is het systeem eigenlijk geen doel op zichzelf maar middel.
Die boodschap is een paradox die in de hitte van een discussie over geloof, vaccinatie of stikstof niet makkelijk is uit te leggen: ‘systeem’ ruikt immers naar politieke spelletjes. Anderzijds moet het systeem wel werken voor iedereen, zodat duidelijk blijft dat iedereen belang heeft bij het functioneren ervan. Hier ligt een uitdaging voor politici en bestuurders, om ook bij verontwaardiging over bijvoorbeeld vaccinatierellen zich toch koel en gematigd te blijven uiten, zonder te polariseren en buiten te sluiten. Want als het systeem sneuvelt door polarisatie, staat de gehele vrijheid op het spel.
Voordeur
Een fundamentele pijler onder de tolerantie van de zeventiende eeuw was verder het onderscheid tussen publieke en private ruimte. Achter je eigen voordeur mag je geloven en zeggen wat je wilt, daarbuiten niet zomaar alles. Nog altijd is dit onderscheid voor een civil society cruciaal. In het openbaar moet je een minimum van beleefdheid en respect voor de ander ophouden, ongeacht wat je werkelijk denkt.
Dit is extra gecompliceerd geworden door de komst van internet. Wie achter z’n eigen voordeur achter z’n eigen toetsenbord zit, is feitelijk toch in de openbare ruimte, en moet zich daarnaar gedragen. Maar ook deze paradox blijkt aan een deel van Nederland niet uit te leggen – met uit de hand lopende meningsverschillen, bedreigingen en zinloze polarisatie tot gevolg. Het zou daarom goed zijn polarisatie een onderwerp te maken in het onderwijs en bijvoorbeeld ook zoiets als ‘online burgerschap’, net zoals we daar al sinds decennia leerlingen bewust maken van de gevaren van discriminatie.
‘Hugo Grotius, Annals of the War in the Low Countries’, door Jan Waszink, Leuven, 2023.
Jan Waszink is verbonden aan het historisch instituut van de academie van wetenschappen in Warschau. Hij is oprichter van de website tolerantieisnooitmakkelijk.nl
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.