Advertentie
bestuur en organisatie / Achtergrond

Elite kampioen inkapselen extremisme

Radicale extremisten zetten in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw de discussie over de Nederlandse democratie op scherp. Wat kunnen huidige politici leren van de aanpak van toen? Een proefschrift werpt verrassend nieuw bestuurlijk licht op het interbellum. 

10 februari 2017

Proefschrift over succesvolle aanpak radicalen

De invoering van een correctief referendum. Een kiesdrempel om versplintering van het politieke krachtenveld tegen te gaan. Een cordon sanitaire om extremistische partijen bij voorbaat van de mogelijkheid tot besturen uit te sluiten. Wie het proefschrift Democratie en gezag, extremismebestrijding in Nederland, 1917-1940 van Joris Gijsenbergh leest, waant zich in plaats van in het interbellum geregeld in de huidige politieke arena.

Ook de promovendus zelf, die er ruim acht jaar aan werkte, bekroop weleens het gevoel dat hij door de actualiteit dreigde te worden ingehaald. Hij noemt het verbod op het beledigen van een bevriend staatshoofd dat in 1934 werd ingevoerd.

‘Het moest ervoor zorgen dat Hitler niet zou worden beschimpt en daarmee een excuus zou hebben om Nederland binnen te vallen. Maar die wet is er dus nog steeds. Toen Erdogan vorig jaar met de Duitse cabaretier Böhmermann in de clinch lag, rees meteen de vraag: hoe zit dat in Nederland? En dan werkt die tachtig jaar oude wet nog steeds door.’

Wat Gijsenbergh echter vooral verraste was het levendige debat over de staat van de democratie dat in de jaren twintig en dertig werd gevoerd. ‘Historici zagen tot nu toe vooral een strijd tussen democraten en anti-democraten’, zegt hij. ‘Maar democratie werd in de jaren twintig en dertig veel meer gewaardeerd dan we tot nu toe dachten. Met als terugkerende discussiepunt: hoe kunnen we de extremisten beteugelen zonder de stem van burgers tekort te doen?’

Revolutie
Als tegemoetkoming aan liberalen en socialisten was in december 1917 het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. Maar dat ging de sociaaldemocratische leider Troelstra niet snel genoeg.

Nog geen jaar later riep hij buiten het parlement de revolutie uit. Hoe kon de politiek dergelijk extremisme beteugelen? Het werd meteen een lakmoesproef voor de jonge Nederlandse democratie.

Je zou repressie verwachten, maar die vond slechts beperkt plaats. Ja, er kwam een anti-revolutiewet die het ‘bevorderen van revolutie’ voortaan illegaal maakte en het reglement van orde in de Tweede Kamer werd aangescherpt. Maar daar stonden belangrijke staatkundige concessies aan de revolutionairen tegenover. Neem het vrouwenkiesrecht dat versneld werd ingevoerd.

‘Protestantse partijen waren daar aanvankelijk helemaal geen fan van’, zegt Gijsenbergh. ‘Maar ze hoopten dat vrouwen wat verantwoordelijker zouden zijn in hun stemgedrag dan mannen en beter luisterden naar het advies van de dominee.’ Ook kreeg Troelstra een onderzoek naar de mogelijkheid van een correctief referendum op gang. Gijsenbergh: ‘Zo zie je het Nederlandse poldermodel zich daar eigenlijk al in optima forma aftekenen. Dankzij wat geven en nemen hoefden de arbeiders al niet meer in opstand te komen.’

Extremisten bestrijden door ze in te kapselen – het bleek tot ver in de jaren twintig een vruchtbare strategie, maar niet zonder risico. Gijsenbergh: ‘Via het referendum kon, wanneer er geen rechtmatige troonopvolger zou zijn, het hele staatsbestel worden voorgelegd aan het volk. Of we dus voortaan dus maar een republiek wilden worden. Dat was ongehoord.’ De soep werd uiteindelijk niet zo heet gegeten.

‘Omdat er een Grondswetsherziening voor nodig was, ging over de behandeling van het referendum wel een jaar heen. In die tijd nam de angst voor een nieuwe revolutie sterk af, ook al omdat Troelstra’s oproep tot weinig navolging had geleid. Men kon makkelijk terugvallen op de parlementaire democratie.’

Parlementaire virus
Zo doofde die revolutionaire vlam en kon de conservatieve elite voorlopig de lakens blijven uitdelen. ‘De negentiende- eeuwse vrees dat democratie gelijkstond aan volksheerschappij werd niet bewaarheid. Want dat moesten we hier natuurlijk absoluut niet hebben. Door in te stemmen met het algemeen kiesrecht hoopten de conservatieve partijen dat sociaaldemocraten en communisten via hun zetels in de Kamer vanzelf besmet zouden raken met het parlementaire virus. Zo kon het extremisme de kop in worden gedrukt’, aldus Gijsenbergh.

Bewust werd een kloof gecreëerd tussen de parlementariërs en hun radicalere achterban. Een strategie die werkte. Waar in België en Duitsland linkse en rechtse extremisten in het interbellum een voortdurende bedreiging voor de democratie vormden, bleef hun gevaar in Nederland zeer beperkt. Gijsenbergh: ‘De communisten kregen steeds maar enkele zetels in de Kamer en de fascisten kwamen er in de jaren twintig helemaal niet in. In die zin leek Nederland binnen Noordwest-Europa een redelijk kalm eiland. Toch was de angst voor extremisme er wel degelijk, omdat allerlei radicale groeperingen de Nederlandse waarden bleven aanvallen.’

De nog sterk verzuilde Nederlandse samenleving zorgde ervoor dat het bij splintergroeperingen bleef. ‘Veel arbeiders die vatbaar zouden kunnen zijn voor extremisme, zaten nog in de katholieke zuil. Ze kregen van de pastoor te horen dat het niet de bedoeling was om bij een radicale vakbond te gaan. De middenklasse was gevoelig voor de nationaalsocialistische boodschap. Maar ook die kreeg midden jaren dertig, toen het antisemitisme van de nazi’s steeds verder opdrong, van hun kerk en hun krant te horen dat dat niet de bedoeling was.’

Het politieke klimaat was inmiddels ingrijpend veranderd. De aanpak om extremisten via hun representanten in bestuurlijke gremia tot bedaren te brengen – het poldermodel, zeg maar – werkte in de jaren dertig onvoldoende. Communisten en nationaalsocialisten vlogen elkaar op straat in de haren. Nu was meer bestuurlijke disciplinering nodig. Ordeverstorende parlementariërs konden worden geschorst en de pers- en demonstratievrijheid werd ingeperkt. Gijsenbergh: ‘Toch werden ook die maatregelen pas genomen na uitgebreid debat over het democratisch gehalte ervan.’ En weer met succes. De opmars van de nationaalsocialisten, die in 1935 bij de Provinciale Staten forse verkiezingswinst boekten, verdampte in de navolgende jaren. Tot de Duitse inval hen mei 1940 langs buitenparlementaire weg in het zadel hielp.

Zo kreeg het extremisme in roerige tijden in Nederland dus eigenlijk geen poot aan de grond. Wat is de les voor hedendaagse bestrijders van radicaal populisme: inkapselen in plaats van een cordon sanitaire? ‘Je kunt je afvragen of het cordon sanitaire dat nu wordt opgetrokken rond de PVV nou democratisch is of juist niet. Dat loopt al snel uit op een patstelling tussen voor- en tegenstanders waar niemand wat mee opschiet’, zegt hij.

Veerkracht
De democratische discussies in het interbellum ontsponnen zich volgens hem niet over die ene concrete maatregel, maar over bredere opvattingen over de democratie. ‘Dan wordt het debat meteen veel vruchtbaarder.’ En daarin blijkt dat ons democratisch systeem veel weerbaarder is dan iedereen denkt.

‘Vaak worden klachten over democratie en gebrek aan vernieuwing gepresenteerd als een crisis. Je zag dat in het interbellum, na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren zestig en nu dus weer. Maar tegelijk laat het overwinnen van dergelijke crises zien dat democratie zichzelf kan vernieuwen, mits er voortdurend aan wordt gewerkt. Gedurende mijn onderzoek ben ik veel positiever geworden over de veerkracht van de democratie, ook in extremistische tijden.’

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie