Een inspecteur voor de afpakjesdagen
Dit weekend stond de advertentie alvast in de krant. Het ministerie van Financiën zoekt een Inspecteur-generaal voor de nieuwe Inspectie Belastingen, Toeslagen en Douane. Een serieuze functie, want wie instapt op schaaltje 18 van de rijksoverheid kan rustig uitbollen naar 10.000 euro per maand, exclusief van alles. Veel geld, maar iedereen begrijpt wat er hier op het spel staat: nieuwe toeslagenaffaires voorkomen. Iemand moet op de deur komen bonzen als er ergens weer afpakjesdagen worden georganiseerd. En dat gaat dus een Inspecteur der Inspecteurs doen.
Deze nieuwe Inspectie wordt echter nogal opvallend ingeregeld. Voor een deel is dat logisch, maar voor een deel ook niet. Daar vertroebelt de verontwaardiging het staatsrechtelijke beoordelingsvermogen. De logische afwijkingen van de Aanwijzingen voor de Rijksinspecties hebben te maken met het feit dat de nieuwe Inspectie hoofdzakelijk eigen vlees moet gaan keuren.
De Belastingdienst, de Dienst Toeslagen en de Douane zijn immers ook onderdelen van het ministerie van Financiën. Allemaal vallen ze onder dezelfde ministeriële verantwoordelijkheid. Daarom wordt de Inspectie in een ander pand gevestigd en is er reden om – in goed Haags jargon – de onafhankelijkheid extra te borgen. Het werkprogramma mag de minister van Financiën bijvoorbeeld alleen afkeuren als het ondeugdelijk tot stand is gekomen en de Inspectie maakt veel meer zelf actief openbaar. Alles om te voorkomen dat de stukken van de nieuwe Inspecteur-generaal ooit het lot van het memo Palmen treft.
Allemaal logische versterkingen, kortom, van de zogenaamde institutionele onafhankelijkheid van de minister. Minder logisch, in elk geval, dan wat de Tweede Kamer voor zichzelf in gedachten heeft. Die wil helemaal geen afstand bewaren maar het zo regelen dat ze de politieke vinger voortdurend aan de inspecterende pols kan houden.
De Inspecteur-generaal en het liefste ook al zijn of haar ambtenaren dienen bijvoorbeeld zo vaak te verschijnen als de Kamer dat nodig acht op gelegenheden die de Kamer passend acht. Daar mag de gedachtenwisseling dan niet beperkt blijven tot feitelijke informatie, maar ook de onderzoeken zelf kunnen inhoudelijk worden besproken. Dat is een vergaande vorm van Lubberiaans meedenken, maar de minister van Financiën zegt het allemaal gewillig toe. Uit angst wellicht voor nieuwe toorn van Leijten en Omtzigt.
Toch raken de parlementaire verhoudingen zo wel zoek. Staatsrechtelijk grijpt de invloed van de volksvertegenwoordiging aan op de bevoegdheid van de bewindspersoon. Omdat een minister overal over gaat, kan die overal op worden aangesproken. Een Inspectie optuigen waar de minister niet over gaat maar waar de Kamer van alles vindt, is een fundamentele kortsluiting op dit systeem. Want waar kan een Kamer nog terecht, als ze de Inspectie wil bijsturen? Niet bij de minister, die gaat er dus nadrukkelijk niet meer over. En niet bij zichzelf, want het is geen Inspectie van de Kamer.
Terwijl dat laatste dus helemaal zo’n gek idee niet is: een eigen inspectie. Een van de grote lessen uit de toeslagenaffaire die de Tweede Kamer zichzelf mag aanrekenen, is de absurde verwaarlozing van de eigen ondersteuning. Een gemiddeld Kamerlid heeft simpelweg de mogelijkheden niet om iets te laten uitzoeken. Controleren is daardoor vooral veel vragen stellen, in de hoop dat iemand anders tijd heeft de antwoorden te lezen. Met een eigen Parlementaire Inspectie kan de Kamer zelf feiten verzamelen, zeker als de minderheid mee mag doen met het schrijven van het werkprogramma.
Een van de functies elders die de VVD destijds voor Pieter Omtzigt had bedacht, was een soort Algemeen Rijksinspecteur. Hij mocht op elke deur gaan bonzen waarachter hij een rekenfout rook. Maar die functie heeft hij al. Net als zijn 149 collega’s. Er moeten alleen nog wat schaaltjes-18 in de ondersteuning bij.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.