In debat met GroenLinks
Onlangs raakte ik in Amsterdam in debat met een senator van GroenLinks, de theoloog Ruard Ganzevoort. Wij troffen elkaar aan de Vrije Universiteit waar vorige week vrijdag het 40-jarig bestaan werd herdacht van een instituut dat de geschiedenis van het protestantisme in Nederland bestudeert. Stelt het nog wat voor, dat protestantisme? Dat was de vraag die op een heus congres centraal stond. Met Ganzevoort zat ik in een sessie die die vraag voor de politiek moest beantwoorden.
Ik betoogde dat we het dan moesten hebben over Abraham Kuyper, de briljante, populistische aanvoerder van de gereformeerde kleine luyden, stichter van een eigen kerk, een eigen politieke partij, een eigen krant en een eigen vrije universiteit. Kuypers tomeloze energie en talloze activiteiten werden gedragen door een maatschappijvisie die hij aanduidde met het begrip ‘soevereiniteit in eigen kring’.
Toen hij in 1880 zijn eigen Vrije Universiteit opende, sprak hij een rede over dit onderwerp uit. Hij bedoelde ermee dat de verschillende ‘levenskringen’ in de samenleving (gezin en kerk, onderwijs en economie) onafhankelijk van elkaar en van de staat moeten zijn en hun eigen regels moeten kunnen vaststellen. Deze gedachte creëerde de mogelijkheid voor de oprichting van organisaties die niet onder de verantwoordelijkheid van de staat vallen, en heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van de verzuilde samenleving die Nederland zo lang is geweest.
Kuyper bracht deze gedachte van een decentrale, pluriforme samenleving in stelling tegen het liberale denken dat in zijn tijd heerste. In zijn oorsprong was Kuypers idee een revolutionair concept, ingebracht in verzet tegen een dominante manier van denken. Of beter gezegd, nauwkeuriger nog: Kuypers idee van een decentrale, pluriforme samenleving waarvan de grenzen van de publieke ruimte niet door de macht worden gedefinieerd is een oerconservatief concept dat in zijn dagen een revolutionaire uitwerking had.
Liberalen, sommige liberalen, hebben de neiging de publieke ruimte te willen definiëren. Dat wil zeggen: volgens liberalen zijn er gemeenschappelijke wetten en waarden die iedereen moet onderschrijven. Tegenwoordig gaat het dan vooral om het gelijkheidsbeginsel, dat steeds radicaler wordt gedefinieerd. Liberalen noemen hun seculiere waarden ‘neutraal’, en begrijpen slechts zelden dat zij de enigen zijn voor wie die waarden neutraal zijn.
Deze liberale mentaliteit is in Kuypers tijd vooral onder woorden gebracht door Jan Kappeyne van de Coppello. Op 8 december 1874 sprak hij in de Tweede Kamer over het onderwijs en beet de onwillige protestanten van die dagen toe dat ‘die minderheid maar moest worden onderdrukt, want dan is zij de vlieg, die de ganse zalf bederft, en heeft zij in deze maatschappij geen recht van bestaan’. Je deelt onze waarden, en zo niet dan heb je je buiten de orde geplaatst en mag je niet meer meedoen, luidt uiteindelijk het liberale credo.
Het protestantse verzet tegen het monomaniakale denken van de liberalen was gericht tegen een liberale overmacht die een deken van eenheid over de samenleving wilde uitspreiden. Ze hebben dat succesvol gedaan, want Nederland is altijd een land geweest met veel ruimte voor alle manieren van denken en leven, zolang iedereen zich maar aan de wet hield.
Het type samenleving (de verzuilde) dat uit dit denken is ontstaan, bestaat niet meer, maar dat wil niet zeggen dat dat denken daarmee alle relevantie heeft verloren. Integendeel. Een groeiende meerderheid in de Nederlandse samenleving wil de rechten en vrijheden die minderheden altijd hebben genoten, drastisch inperken. Door nieuwe wetten, bijvoorbeeld tegen de rituele slacht of tegen jongensbesnijdenis.
Of door het in stelling brengen van het eerste artikel van de Grondwet waardoor de eigen identiteit van bijzondere scholen of verenigingen steeds meer onder druk wordt gezet. De SGP is in dat verband al veroordeeld door de Hoge Raad en christelijke scholen leven met het vooruitzicht van een wetsvoorstel dat hen een acceptatieplicht oplegt, met als gevolg dat zij niet langer zelf kunnen bepalen welke leerlingen en leraren ze aannemen – een vrijheid die nu nog nadrukkelijk in de Grondwet is vastgelegd. En het beste voorbeeld van meest recente datum is natuurlijk de Kameruitspraak tegen de gewetensbezwaarde ambtenaar. Voor de vrijheid van geweten is in Nederland altijd ruimte gemaakt, dat hebben we in 2001 ook voor ambtenaren gedaan die tegen het homohuwelijk waren, maar die ruimte willen we nu dus opruimen.
Het verraste mij niet dat Ganzevoort het niet met mijn betoog eens was. Wij waren trouwens ook ingehuurd om het met elkaar oneens te zijn. Het verraste mij wel dat hij daar bekende dat zijn fractie, de GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer dus, nog steeds nadenkt over de vraag of ze nu voor of tegen het verbod op ritueel slachten zal zijn. Het finale debat heeft plaats op 13 december aanstaande, dus ze hebben nog een week of drie.
Wat mij ook verbaasde was de argumentatie die hij inbracht, bijvoorbeeld om het ontslag van gewetensbezwaarde ambtenaren te verdedigen. Hij baseerde zijn politiek op de mensenrechten, zei Ganzevoort. Dat lijkt logisch. Homo’s zijn mensen die gelijke berechtiging verdienen en dat betekent dat andere mensen ze niet mogen discrimineren, bijvoorbeeld door de weigering ze in de echt te verbinden. Maar als je even verder denkt stel je vast dat de verdediging van de mensenrechten van homo’s ertoe leidt dat de mensenrechten van een bepaalde groep ambtenaren met voeten worden getreden. Tenzij je denkt dat een beroepsverbod en uitsluiting niet met die mensenrechten in strijd is. Maar belangrijker nog: is vrijheid van geweten niet mensenrecht nummer één, al eeuwen lang?
Er lopen nog heel wat Kappeyne van de Coppello’s in Nederland rond. Steeds meer misschien wel. In dat verband is het dienstig aan de protestantse erfenis in de Nederlandse politiek te blijven herinneren.
anderzijds moeten mensen die overwegen zich als ambtenaar van de burgelijke stand aan te melden, zich realiseren dat die functie de uitvoering van de wet als geheel inhoudt. als zij onoverkomelijke bezwaren hebben tegen een deel van die uitvoering (bijvoorbeeld tegen het voltrekken van een huwelijk tussen personen van het zelfde geslacht) moeten zij dat in ieder geval in de aanstellingsprocedure melden. het licht voor de hand dat de gemeente dan de voorkeur zal geven aan kandidaten die zulke bezwaren niet hebben.