Toetsingsrecht is terugval
In ons land mogen volgens de Grondwet wetten in formele zin niet door de rechter aan bepalingen uit de Grondwet worden getoetst. Dat betekent dus dat de wetgevende producten van regering en parlement voor de rechter een gegeven zijn. Het oordeel van de politiek kan door de rechter niet worden gecorrigeerd.
Op 31 augustus publiceerde de Maastrichtse hoogleraar Rechtspleging Marc de Werd in NRC Handelsblad een artikel ‘Pleidooi voor grondwetstoetsing’. In ons land mogen volgens de Grondwet wetten in formele zin niet door de rechter aan bepalingen uit de Grondwet worden getoetst. Dat betekent dus dat de wetgevende producten van regering en parlement voor de rechter een gegeven zijn. Het oordeel van de politiek kan door de rechter niet worden gecorrigeerd.
Nu is een complicatie in dit verband dat diezelfde wetten in formele zin wel kunnen worden getoetst aan internationale verdragen, bijvoorbeeld aan de mensenrechten uit het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Die mensenrechten verschillen weliswaar enigszins van de grondrechten uit hoofdstuk 1 van de Grondwet, maar op de keper beschouwd is het op het eerste oog wel wat vreemd dat er wel mag worden getoetst aan het EVRM en niet aan de Grondwet.
Marc de Werd constateert dat er niet veel vooruitgang zit in het Nederlandse debat over constitutionele toetsing, maar stelt tegelijkertijd vast dat die toetsing er wel moet komen omdat op die manier de grondwet weer betekenis krijgt, vooral op het punt van de grondrechten. En ook zou een dergelijke grondrechtenjurisprudentie de Nederlandse invloed op het Europese Hof voor de rechten van de mens doen toenemen.
Deze invalshoek is beslist niet zonder betekenis, maar het pleidooi van De Werd is bepaald eenzijdig en vooral ook onvolledig. Opmerkelijk is in ieder geval dat in veel landen bij invoering constitutionele rechtspraak werd gezien als een staatsrechtelijke veiligheidsklep tegen niet verantwoord politiek handelen. Vormen van constitutionele rechtspraak komen voor in Duitsland, Italië, Portugal, Spanje, Griekenland en in diverse Oost-Europese landen. Niet toevallig zijn dat allemaal landen die in de twintigste eeuw grote problemen in hun democratie hebben gekend. Na ommekomst van een periode van dictatuur werd rechterlijke bewaking van het politieke domein gezien als een waarborg en een veiligheidsklep. Op eigen kracht zou de democratische politiek het niet kunnen reden.
Zo bezien is constitutionele rechtspraak een vorm van terugval of regressie. Het verbaast dan ook niet dat in Europese landen die geen breuken in hun democratische ontwikkeling hebben gekend, met argwaan tegen het verschijnsel constitutionele rechtspraak wordt aangekeken. En dat is ook de belangrijkste reden dat in Nederland die constitutionele rechtspraak tot nu toe op onvoldoende steun kan rekenen en alle voorstellen daartoe zijn afgewezen. Niet alleen het aspect rechtsbescherming is dus van betekenis, maar vooral ook de vraag of er dwingende redenen zijn om de autonomie van het politieke domein te beperken door rechterlijke interventies.
De regering van Angela Merkel besloot twee jaar geleden dat niet-werkende ouders die hun jonge kinderen willen verzorgen, kunnen rekenen op een uitkering van 150 euro per maand. Het ‘Bundesverfassungsgericht’ constateerde deze zomer strijd met de Duitse Grondwet. Deelstaten zouden de politieke vrijheid moeten hebben om een eigen arrangement in elkaar te steken. De iure gaat het hier om de verdeling van bevoegdheden in de Duitse federatie. De facto is hier echter sprake van een zware rechterlijke interventie in het nationale politieke domein en de uitspraak leidde dan ook tot veel chagrijn bij Angela Merkel en de met haar verwante politici. Constitutionele rechtspraak leidt tot een aanzienlijke beperking van de politieke arena en die dimensie moet dan ook altijd in het debat over constitutionele toetsing worden betrokken.
EJ