Bewaken van grenzen
Over de Thorbeckelezing van Ernst Hirsch Ballin.
Over de Thorbeckelezing van Ernst Hirsch Ballin.
Oud-minister en CDA-prominent Ernst Hirsch Ballin (1950), tegenwoordig hoogleraar aan de universiteiten van Tilburg en Amsterdam, heeft dinsdagavond in de Oude Zaal van de Tweede Kamer de jaarlijkse Thorbeckelezing uitgesproken. Het thema van zijn lezing was ‘politieke wispelturigheid’.
De politiek is volgens Hirsch Ballin wispelturig en ongestadig geworden omdat zij tegenwoordig vrij is van waarden en feiten. Een oriëntatie op waarden (ooit in de plaats gekomen van de partijpolitieke loyaliteit op grond van kerkelijk-religieuze of sociaal-economische overwegingen uit de tijd van de verzuiling) heeft plaats gemaakt voor een oriëntatie op de willekeurige en snel veranderende wensen en sentimenten van een geseculariseerde en verindividualiseerde bevolking die ideologisch losgeslagen en electoraal op drift geraakt is. Die nieuwe oriëntatie wordt alleen nog maar aangevuld met de persoonlijke kwalificaties van de lijsttrekker die herkenbaar en charismatisch moet zijn. Zoals waarden irrelevant geworden zijn, zo is ook de discipline van de feiten verdwenen. Feiten worden ontkend, gemakkelijke oplossingen voorgesteld, en dat heet dan daadkracht.
Laten we dit het land niet aandoen, is eigenlijk het voorstel van Hirsch Ballin. Als de kiezers al zweven, laten de politici dat dan ook niet gaan doen. Er gaat dan ‘meer verloren dan alleen een verkiezingsuitslag’, die keuze heeft ook gevolgen voor ‘de dynamiek en openheid die de Nederlandse economie, wetenschap en samenleving nodig hebben’.
Met dat pleidooi voor inhoudelijke standvastigheid ben ik het eens. Ik meen Hirsch Ballin hier zelfs op een onvervalst conservatief moment in zijn betoog te hebben betrapt. Want wie een pleidooi leest voor kiezers die naar politici luisteren in plaats van voor politici die hun oor naar de grillen van de kiezer laten hangen, denkt niet aan Edmund Burke (1730 – 1797). De aartsvader van het conservatisme zei zijn kiezers in het district Bristol, die van hem verlangden dat hij vooral hun commerciële belangen zou behartigen, dat een politicus niet een opvatting behoort te verkondigen die hem op zeker moment het beste uitkomt. Een volksvertegenwoordiger dient het publieke goed, en is zijn kiezers niet alleen zijn inzet en arbeid schuldig, maar ook zijn oordeel (over dat publieke goed), en hij verraadt hen (die kiezers) wanneer hij dat oordeel inruilt voor hun lokale mening (Speech to the Electors of Bristol, april 1778).
Onafhankelijkheid en karakter en inhoud, een oordeel over het publieke goed, daar gaat het om bij politici. Maar wat is nu die inhoud, dat oordeel?
De stabiliteit die Hirsch Ballin graag herwonnen wil zien op de zweverigheid en wispelturigheid die het huidige politieke bedrijf kenmerkt, bestaat in zijn betoog in principe uit twee zaken: de kaders van de eigen standpunten (die slechts een beperkte ruimte voor een populistische agenda laten) en een overtuigende verdediging van compromissen (die geen ruimte laat, met dank aan Ab Klink, voor tegengestelde motieven) en de ‘kritische precisie’ van trouw aan de feiten.
Maar het een zowel als het ander is op losse schroeven komen te staan, en daarom moeten we ‘dieper graven’ om een ‘gemeenschappelijke beleidsvisie’ te formuleren. Over economie en cultuur moet het dan gaan, want dat zijn de nieuwe thema’s. En hoe moet het daar dan over gaan? Politici moeten naar de burgers luisteren en de zorgen van burgers – over onveiligheid, over de multiculturele samenleving - serieus nemen, en die nemen ze serieus door duidelijk te maken dat die zorgen voor een niet gering deel ongegrond zijn. Burgers voelen zich wel onveilig maar leven over het geheel genomen in een ‘zeer beschutte leefomgeving’. Hirsch Ballin heeft het ook over de rechtsstaat, en over het belang van een ‘herkenbare waardenoriëntatie’. Die oriëntatie bestaat in de ‘nieuwe politieke vragen die zich langs economische en culturele dimensies bewegen’, zoals hij het formuleert: sociaal-economische hervormingen, milieu en culturele openheid.
De onderwerpen die Hirsch Ballin noemt vormen niet die gemeenschappelijke visie waarnaar hij wil graven, zelfs niet het begin daarvan, hooguit de thema’s die in die visie niet onbesproken mogen blijven. Je denkt zo maar aan dat gedicht van Ida Gerhardt, over dat uit het Frans vertaalde boekje dat ze als kind las. Over een man die onschuldig gevangen zat:
Ik las het eindeloos als kind:
Er was een man en hij had
Levenslang. Onschuldig. Hij zat
Gevangen: hij had geen verhaal.
(‘Er stond bij: vertaald uit het Frans’, het openingsgedicht uit de bundel De adelaarsvarens, 1988)
De afwezigheid van een verhaal heeft geleid tot een Babylonische gevangenschap van de traditionele politieke partijen, de verkruimeling van het oude centrum, de vitaliteit van de nieuwe vleugels en een cipier met een bij een elkaar verzonnen verhaal dat een kans kon maken omdat hij geen concurrenten meer had.
Waarom is het voor politici zo moeilijk om uit te leggen waarom ze er zijn als partij, of anders vandaag nog zouden moeten worden opgericht? Omdat hun verhaal is leeg gelopen. Niet omdat het niets voorstelde, maar vanwege het succes van dat verhaal. De verhalen zijn gerealiseerd. De christen-democratie heeft zijn vrijheid van onderwijs en daarmee pluriforme publieke ruimte, de sociaal-democratie haar verzorgingsstaat, het liberalisme haar ruimte en vrijheid. Al die verworvenheden blijken zo af en toe een onrustig bezit, maar dat laat onverlet dat de grote doelstellingen van de drie politiek-filosofische en partijpolitieke stromingen die ons bestel hebben geconstitueerd, gerealiseerd zijn. Groen van Prinsterer, Thorbecke en Den Uyl hebben in dit gebouw ieder hun eigen zaal, de drie grootste commissiezalen in de nieuwbouw, en dat is terecht.
Nieuwe thema’s en besognes dienen zich aan, naar Hirsch Ballin zelf ook aangeeft, en die zijn vooral van culturele aard. Ze gaan over veiligheid, ongemak en onbehagen, multiculturalisme, (vermeende) vrienden en vijanden, geloof en vrijheid. Het komt mij voor dat onze politici niet goed zijn opgeleid om deze nieuwe vragen te behandelen. Zij zijn veelal zo geschoold alsof alle kwesties nog altijd via onderhandelingen aan de oude poldertafel kunnen worden opgelost, door een gewetensvolle weging van belangen, een voorzichtige uitruil van een procentje meer hier en wat minder daar, in goed vertrouwen want we kennen elkaar. Nergens ter wereld zijn politici daarin zo goed als hier in Den Haag.
Maar nu gaat het om cultuur, om waarden, niet alleen om instituties en rechtsstaat op zich, maar ook en vooral om de ideële grondslagen van die democratische rechtsstaat, om het benoemen van zijn ruimte en grenzen. Daarvoor zijn onze politici (nog) niet opgeleid. Bovendien zijn het vragen die voor een deel pre-politiek zijn. En misschien, denk ik wel eens, zijn de antwoorden, hoe paradoxaal dat misschien ook klinkt, ook zo moeilijk omdat ze zo dichtbij ons liggen, zo vanzelfsprekend zijn of waren, dat het lastig en verwarrend is ze te articuleren.
Nu links en rechts, de staat en de markt, vergeven zijn, en het type samenleving waaruit het CDA organisch is opgekomen (de civil society van intermediaire structuren) verdwijnt, staat het politieke midden op een tweesprong.
Er zijn twee verhalen mogelijk, verhalen over de politieke ordening van de samenleving. Het eerste verhaal is het verhaal van de diversiteit, van een pluriformiteit tot in het uiterste doorgetrokken, van soevereine kringen of enclaves zonder gemeenschappelijk fundament, tot en met pluraliteit in het rechtsbestel toe, die ook een eigen positie van islamitische wet- en regelgeving mogelijk maakt (zoals bijvoorbeeld in bepaalde delen van Canada al gerealiseerd is). De enige grens van deze vrijheid is de erkenning dat die vrijheid er voor iedereen is, waarmee alle theocratische aspiraties van wie dan ook, uit religieuze of seculiere hoek, bij voorbaat buiten de orde worden geplaatst. En deze keuze wordt dan uitsluitend gedragen door het vertrouwen dat onze democratie en haar instituties zoals ze nu is, weerbaar genoeg is om een vredig samenleven te waarborgen.[1]
Het alternatief voor het beheer van de pluriformiteit is het bewaken van een begrensde publieke ruimte, een domein dat wordt beperkt door de gedeelde waarden van een Leitkultur. Maxime Verhagen heeft dat binnen het CDA bepleit, Jan Peter Balkenende ook (vermoed ik) toen hij in 2002 zei dat een multiculturele samenleving niet iets is waarnaar wij moeten streven omdat soevereine kringen ook gevangenissen van achterstand kunnen worden, en recent nog scheidend senator Alphons Dölle.[2] In deze visie kunnen verscheidenheid, zelforganisatie en zelfbepaling, hoeveel ruimte er ook voor moet zijn, het laatste woord niet hebben, maar moeten we iets met elkaar delen, kernwaarden, en dienen we te beseffen dat we die kernwaarden alleen in stand kunnen houden wanneer we ons bewust zijn van de cultuur-historische achtergrond en wording van die waarden (en vandaar het belang van een historische canon). Het gaat dan natuurlijk om de kernwaarden van onze constitutie, om dat rijtje klassieke grondrechten dat een opsomming is van begrensde vrijheden. Maar uiteindelijk gaat het in deze discussie zelfs over een pre-politiek beschavingsideaal, over het moreel-culturele fundament van een samenleving als noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van een democratie, over de grenzen dus van vrijheid en gelijkheid, over taalgebruik, over traditie, gehoorzaamheid, de noodzaak van een besef van het sacrum.
Rogge staat er dun bij, en dus moet er goed worden nagedacht over deze alternatieven en vooral, wat mij betreft, over een deugdelijke articulatie van die leidende cultuur, en een duidelijke afgrenzing ervan tegen nieuwe pleidooien voor een verlicht laïcité-ideaal. Of we alle tijd hebben voor dat nadenken, hangt af van de vraag of we vinden dat het populistische verhaal in de huidige coalitie erkenning heeft gevonden en daarmee tot rust is gekomen, of dat die coalitie door dat verhaal wordt bezoedeld. Wie dat laatste meent, heeft eigenlijk teveel haast voor blijvende vaagheden.
[1] W. van der Woude, Democratische waarborgen (uitgeverij Kluwer 2009).
[2] DÓlle ontvouwde zijn opvattingen hieromtrent voor het eerst in CDV van zomer 2003.
met zeer veel arrogantie,
en met opperste condescendentie,
en hun (dossier-)kennis van criminaliteit
vormen een alarmerend gevaar voor echte vrije democratie,
en daardoor voor de volkeren en naties in opbouw binnen
het vrije Europa, Midden Amerika met het Caribisch gebied;
het substantiële
r e c h t s s t a t e l i j k h e i d s f a s c i s m e?
Alles in deze samen te vatten als ©arrogantisme®
Geef uw eigen mening, of kom met een stelling,
die het tegenovergestelde onderbouwd beweert,
waarmee ik mijn stelling eventueel kan altereren.
hans willems,
Beëdigd onafhankelijk misdaadverslaggever;
initiatiefnemer, oprichter en autoriteit van de ANBI
Wetenschappelijk Instituut voor Rechtsfenomenen;
rechtsstatelijkheidsf a s c i s t e njager.
http://www.geblokkeerd.door.ErnstHirschStallin.com
rshf.jager@yahoo.com