Advertentie

Beleidsmantra’s en onderzoekswierook

Voor liefhebbers van het spanningsveld tussen beleid en wetenschap – als grensganger bewandel ik dat veld – waren de afgelopen maanden een feest der herkenning. Grote favoriet van mij is viroloog Osterhaus. Al jaren lang kondigt hij met grote regelmaat de komst van verderf zaaiende virussen aan. Dat leek nogal mee te vallen – of tegen natuurlijk.

04 december 2009

Het eindelijk arriveren van zo’n virus moet voor hem dan ook het finest hour van zijn toch al glansrijke carrière zijn geweest. Toen het maar geen pandemie wilde worden, leek het alsof de professor het virus hoogst persoonlijk naar Nederland toe wilde muteren. Helaas bleek hij niet geheel belangeloos. Zijn laboratorium analyseert niet alleen de grote gevaren van de kleine beestjes, maar hij blijkt ook betrokken bij een of meer vaccinfabrieken. Met het bekend worden daarvan verdween hij spoorslags uit de media en moesten we het weer doen met het sonore stemgeluid en de onverwoestbare integriteit van RIVM-directeur Coutinho.

 

Dat instituut is volledig onafhankelijk, naar eigen zeggen. Het functioneert weliswaar onder de ministeriële verantwoordelijkheid, maar gelukkig zijn Nederlandse bewindspersonen buitengewoon terughoudend als het om de beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek gaat. Bovendien: hoe beroerder de klimaatvoorspellingen van het RIVM, hoe meer beleid nodig is. Het RIVM heeft overigens ook een vaccinfabriek, maar die dient uiteraard alleen het algemeen belang.

 

Mij bevangt altijd milde ironie als ik wetenschappers over beleid hoor praten. Als bestuurskundige van sociaalwetenschappelijke huize weet ik dat toename van kennis bijdraagt aan beleidsonzekerheid. Hoe meer we van de wereld weten, hoe minder we hem begrijpen. Daar komt nog bij, dat alle kennis die we over de wereld produceren aan diezelfde wereld wordt toegevoegd, waardoor de wereld waarover we kennis hebben geproduceerd strikt genomen niet meer bestaat op het moment dat we de kennis over deze wereld aan diezelfde wereld openbaren. De sociale wereld praat vervolgens terug, dat is zeker. Dat doet het heelal niet, hoewel ze tot in de hoogste kringen daar anders over schijnen te denken.

 

De sociale werkelijkheid wordt gekenmerkt door reflexiviteit, zo noemen we dat. Het is deze reflexiviteit die de relatie tussen wetenschap en beleid fundamenteel problematisch en dus fascinerend maakt. In financieel-economische kringen beginnen ze dit elementaire inzicht eindelijk te ontdekken, nu de kredietcrisis alle gekoesterde overtuigingen over de homo economicus en naar evenwicht tenderende markten grondig heeft ondergraven.

 

Ik verheug me al op de uitkomsten van rekeningrijden. Als de modellen iedereen laten winnen, word ik principieel wantrouwig, en dat niet alleen omdat ik me in een ecologisch tamelijk onverantwoorde sportbolide verplaats. Nog zo’n prachtige naïviteit over de relatie tussen beleid en wetenschap is het geloof in evidence based beleid dat Den Haag in de greep houdt. Het valt heel simpel uit te leggen: een beleidsprogramma dat toen en daar heeft gewerkt, zal hier en nu dezelfde resultaten opleveren als de relevante condities die de uitkomsten van het beleid verklaren gelijk zijn. Alleen al de eerder genoemde reflexiviteit maakt die aanname methodologisch dubieus.

 

Ik zie nog af van de theoretische onmogelijkheid om causaal sluitende beleidstheorieën op te stellen. Causaliteit, zo leren we van de filosoof Popper, is in de wetenschap altijd een hypothese. En hij was toch geen relativistische postmodernist. Toen ik dat laatst tegen een vooraanstaande econome betoogde, keek ze me verbijsterd aan. Ze hoeft zich overigens geen zorgen te maken: de overheid steekt miljoenen in deze methodologische zinsbegoocheling.

 

Het valt me trouwens op dat wetenschappers, zeker als ze geen bestuurskundige zijn, hun onderzoeksuitkomsten altijd in beleid vertaald willen zien. Met de magische formule ‘onderzoek heeft aangetoond dat…’ lijken ze hun werk door het beleid heilig te willen laten verklaren. Vroeger stempelde de kerk sommige wetenschappers tot godslasteraars, tegenwoordig wil de gemiddelde wetenschapper in de seculiere kerk van het beleidsprogramma worden opgenomen.

 

Er zijn omvangrijke industrieën van beleidsonderzoek. Die werken als volgt: als het beleid wordt afgekondigd, uiteraard na grondig onderzoek, start een omvangrijk programma van evaluatieonderzoek, dat doorgaans tot de conclusie leidt dat het beleid is mislukt en dat er daarom meer, nieuw en ander beleid nodig is, dat uiteraard grondig moet worden onderzocht. Beleid als mantra, onderzoek als wierook. Beleidsmantra’s en onderzoekswierook ‘Wetenschappers willen hun werk heilig laten verklaren’

 

Paul Frissen is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg en lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie