Liever polderen dan verbieden
De Eerste Kamer lijkt zich in meerderheid te keren tegen het verbod op ritueel slachten. Bart Jan Spruyt vindt dit een goede ontwikkeling.
De Eerste Kamer heeft in de nacht van dinsdag op woensdag uitgesproken dat het verbod op de rituele slacht – zoals bepleit in een initiatiefwetsvoorstel van de Partij voor de Dieren dat de Tweede Kamer dit voorjaar al had aangenomen- geen doorgang moet vinden. De vrijheid van godsdienst is toch belangrijker, zo stelden de dames en heren senatoren, dan het leedwezen om verondersteld dierenleed.
Met het lange debat zoals dat dinsdag tot diep in de nacht is gevoerd kwam de Nederlandse politiek tot een kenmerkend hoogtepunt. Een verbod, zoals radicaal bepleit door de Marianne Thieme en een meerderheid in de Tweede Kamer, werd door de Senaat tegengehouden. Ervoor in de plaats komt een oproep om het dierenwelzijn in het algemeen te verbeteren, en een toezegging van staatssecretaris Bleeker van Landbouw om met de betrokken slachters van joodsen en islamitischen huize een convenant aan te gaan om te bezien hoe het dierenwelzijn in religieuze slachthuizen kan worden verbeterd. Polderen dus in plaats van verbieden.
In zekere zin kent de lange discussie over de rituele slacht alleen maar winnaars. Marianne Thieme ziet haar initiatief-wetsvoorstel te elfder ure stranden, maar ze is er toch in geslaagd het thema dierenwelzijn nadrukkelijk op de agenda te plaatsen en aandacht te vragen voor de situatie in de Nederlandse slachthuizen, en zeker voor de situatie in religieuze slachthuizen waar de dieren niet worden verdoofd. Er is in dit opzicht een grens gepasseerd waarachter de politiek niet meer terug kan.
Aan de andere kant was het initiatief van mevrouw Thieme wel erg radicaal. Het beoogde niet minder dan een verbod op de rituele slacht, en Thieme zei dat zij heel goed begreep dat haar voorstel een serieuze beperking van de vrijheid van godsdienst betekende. Dat is heel vergaand, té vergaand, oordeelde de Eerste kamer terecht. Een praktijk die in Nederland al eeuwen wordt getolereerd, zou worden verboden op grond van een verwijzing naar het recht van dieren op welzijn. Het amendement van de Tweede Kamer om de rituele slacht toch toe te laten wanneer de betrokkenenen konden aantonen dat die slacht toch voor minder dierenleed zorgde dan de gewone, verdoofde slacht, was natuurlijk een farce. De wetenschappers spreken elkaar immers al tegen over de vraag of de rituele slacht nu wel of niet meer dierenleed veroorzaakt, en in de tweede plaats wordt de bewijslast verlegd naar personen die een verbod krijgen opgelegd. En dat kan natuurlijk niet.
Bovendien zorgt de uitkomst van het debat in de Eerste Kamer voor de nodige rust bij religieuze organisaties die door het initiatief van Thieme tamelijk ongerust waren geworden. Met name voor de orthodox-joodse gemeenschap is een verbod op de rituele slacht zo essentieel, dat zij zelfs al speelde met de gedachte van emigratie of van de import van koosjer geslacht vlees vanuit het buitenland. De Thora verbiedt immers de consumptie van bloed, en schrijft daarom een slachtmethode voor waarbij het bloed ‘op de aarde wordt uitgestort’.
Het is toe te juichen dat de Nederlandse samenleving deze religieuze praktijk in haar midden blijft tolereren en niet toegeeft aan radicale voorstellen om een nieuwerwets beroep op dierenrechten zwaarder te laten wegen dan een beroep op een klassiek grondrecht als de vrijheid van godsdienst.
De manier waarop BSP spreekt over dierenwelzijn is echter ronduit walgelijk.