Gemeente maken potje van Wmo-toezicht
Het toezicht op de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door gemeenten is slecht. Dit concludeert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Het toezicht op de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door gemeenten is belabberd. Dit concludeert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Al in 2019 constateerde de IGJ dit. Sindsdien is er eerder sprake van verslechtering dan van verbetering. Wethouders beloven hun leven te beteren. Ze voelen niets voor de komst van een landelijke toezichthouder.
Onvoldoende kwaliteit
Gemeenten zijn sinds 2015 niet alleen verantwoordelijk voor de maatschappelijke zorg, maar ook op het toezicht daarop. De IGJ controleert in opdracht van het ministerie van VWS of gemeenten die taak goed oppakken. Nee, is daar het antwoord op. In 2019 niet en in 2020 is het toezicht zelfs verslechterd. Vanwege corona hebben gemeenten en hun toezichthouders vorig jaar het Wmo-toezicht gestopt, uitgesteld of anders dan normaal uitgevoerd. ‘Het niveau van de kwaliteit van het Wmo toezicht is nog steeds te laag, net zoals in voorgaande jaren het geval was’, concludeert de IGJ in haar rapport ‘Wmo toezicht 2020’.
Voorkant
Wethouders erkennen het belang van goed toezicht, maar het ontbreekt vaak aan tijd en capaciteit om de toezichtstaak goed te regelen, zo blijkt uit gesprekken die de IGJ met wethouders heeft gevoerd. Anderen geven aan dat via inkoop en contractmanagement beter op kwaliteit kan worden gestuurd dan door sec een toezichthouder op pad te sturen. Deze groep gemeenten hoopt er via ‘de voorkant’ al voor te zorgen dat de kwaliteit van Wmo-ondersteuning goed is, zodat ingrijpen aan de ‘achterkant’ (toezicht) niet of minder nodig is. ‘Screening van nieuwe aanbieders speelt daarbij dan bijvoorbeeld een belangrijke rol’, aldus de IGJ.
Signalen
Wethouders van gemeenten met minder dan 25.000 inwoners hebben geen fors opgetuigd toezicht nodig, vinden ze. Signalen over kwaliteitsproblemen liggen al snel in het gemeentehuis, waarop een stevig gesprek met de aanbieder volgt en/of het contract met de slecht presenterende aanbieder wordt beëindigd, zo vertelden wethouders aan de IGJ.
Strengere inkoop
Gemeenten zien niets in een wettelijk minimumbedrag dat zij aan Wmo-toezicht zouden moeten uitgeven. Dat is iets dat aan gemeenten zelf moet worden overgelaten. Dat geldt ook voor het landelijk regelen van het toezicht. Gemeenten zien liever dat de landelijke overheid hen ondersteunt in het uitvoeren van deze taak. ‘Liever meer faciliteren dan centraliseren’, stelde een wethouder aan de IGJ. Daarnaast zien gemeenten meer heil in regionale samenwerking, strengere inkoop en hogere toelatingsdrempels. In nieuwe inkooprondes willen gemeenten daarop inzetten. Ze willen gaan werken met hogere kwaliteitseisen en een strengere selectie aan de poort.
Calamiteiten
Gemeenten stelden in 2020 minder vaak een onderzoek na een calamiteit in dan het jaar daarvoor, zo blijkt verder uit het IGJ-rapport. In 67 procent van de gemeenten is geen enkele melding van een calamiteit binnengekomen. In 2019 lag dat percentage op 56 procent. Na een melding van een calamiteit wordt steeds minder vaak onderzoek gedaan. In 2019 deed 60 procent van de gemeenten geen onderzoek na een calamiteit; vorig jaar is dat percentage gestegen naar 70 procent. Het aantal maatregelen dat werd getroffen daalde van 475 in 2019 naar 248 in 2020.
Overigens kan dit toezicht beperkt blijven tot vooral de specialistische jeugdhulp en het handelen van gemeenten in zijn algemeenheid bij de uitvoering van de WMO-taken in relatie tot de wetgeving.