Advertentie
sociaal / Achtergrond

Wildgroei in Marokkaanse proeftuintjes

Tientallen gemeenten ontwikkelen ieder hun eigen aanpak om met overlastgevende Marokkaanse jongetjes om te gaan. Eén probleem, honderd oplossingen blijkt uit de plannen die de gemeenten hebben ingediend in Den Haag.

26 november 2010

En wéér was het de afgelopen weken raak in Gouda. De pesterijen van Marokkaanse straatschoffies haalden de nationale pers weer eens. Burgemeester Wim Cornelis opperde zelfs om sommige Marokkaanse gezinnen maar te ‘laten verhuizen naar een andere gemeente.

 

Eind 2008 schreef de gemeente aan de toenmalige minister van Integratie dat ‘nieuwe methoden en maatregelen’ gewenst waren om het treitergedrag van Marokkaanse jongetjes tegen te gaan. Ze ‘pesten en schelden erop los’, plegen vernielingen, gooien met eieren en vuurwerk, en beschimpen vrouwen. Te weinig voor een aangifte, maar wel ‘ronduit ergerniswekkend of zelfs bedreigend’, aldus Gouda.

 

De stad bood zich aan als ‘praktijklaboratorium’ voor maatregelen tegen ‘de overlast die tussen alle wettelijke regels in hangt’. Gouda was hiervoor, als middelgrote stad met een grote Marokkanenproblematiek, ‘dé proeftuin bij uitstek’, vond de gemeente zelf. Inmiddels, 2 jaar later, mag de vraag worden gesteld hoe de ‘Marokkaanse proeftuin’, in Gouda er inmiddels bijstaat én hoe het er in andere gemeenten voorstaat.

 

Want de afgelopen jaren is in tientallen gemeenten weer veel geld en mankracht gestoken in de aanpak van de problemen. Binnenlands Bestuur vroeg met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur bij het toenmalig ministerie van Wonen, Wijken & Integratie (WWI) alle Plannen van Aanpak op van de 22 gemeenten met een Marokkanenproblematiek, die dit voorjaar subsidie hebben aangevraagd voor gezinsmanagers en straatcoaches. In totaal ruim vijfhonderd pagina’s geworstel met Marokkaanse probleemjongeren.

 

Elke gemeente ontwikkelt zijn eigen aanpak, zo blijkt uit de documenten die zijn ingediend in Den Haag. Centraal in vrijwel alle plannen staan de straatcoaches. Over de invulling van de rol als toezichthouders lopen de meningen echter heel ver uiteen. De achtergrond, doelgroep, bevoegdheden, aansturing en werktijden van dit wondermiddel tegen de overlast van Marokkaanse jongeren verschillen per gemeente.

 

Op enkele punten zijn de gemeenten het eens. De straatcoaches lopen op straat en ze spreken overlastgevende jongeren aan. Ze proberen daarnaast met de ouders in gesprek te komen en geven informatie aan hulpverlenende instanties. Maar daar houden de overeenkomsten wel op, valt te constateren bij bestudering van alle gemeentelijke plannen.

 

De straatcoaches blijken overal een lokale specialiteit, waarbij alle smaken de revue passeren: van geitenwollensokkenwerker die risicojongeren perspectief moet bieden, tot een wandelende uitsmijter die de overlast op straat moet terugdringen; landelijke regie ontbreekt. Wel is het zo dat de coaches in zijn algemeenheid een leemte opvullen, die er kennelijk ergens is in de driehoek tussen hulpverlening, politie en buurtouders.

 

Neem bijvoorbeeld proeftuin Gouda waar de coaches het gat tussen politie en jongerenwerkers vullen. De straatcoaches in deze stad letten op de jongeren van 8 tot 15 jaar. Ze spreken de jongeren ‘consequent en in hun eigen taal’ aan op hun gedrag, brengen de jongste kinderen naar huis en knopen daar een gesprek aan met hun ouders. Waar hulpverlening nodig lijkt, schakelen ze het plaatselijke Veiligheidshuis in.

 

Maar ze beperken zich niet alleen tot jongeren. Als ze tegen andere zaken aanlopen, gaan ze daar niet aan voorbij: ‘Hierbij kan worden gedacht aan het aanspreken van oudere overlastgevende jeugd, maar ook aan het melden van vandalisme’, aldus de plannen.

 

Vacuüm

 

Daarentegen vullen de straatcoaches in proeftuin Den Bosch ‘de leemte tussen de buurtouder en de politie’. Hier moeten de coaches ‘handelend optreden tegen het ernstig overtreden van sociale normen’. De Bossche straatcoaches zijn 7 dagen per week inzetbaar, worden aangestuurd door de politie, mogen geen antecedenten hebben en zelf niet in de gemeente woonachtig zijn.

 

Het toezicht blijkt in Den Bosch versnipperd: Stadstoezicht is er voor de lichtere overtredingen van de sociale normen. De buurtvaders ‘leggen contacten in de wijk met ouders van overlastgevende jongeren en houden toezicht op eventuele overlastsituaties’. En de politie treedt op tegen echte overtredingen van de wet. Daarnaast zijn er nog de jongerenwerkers voor de ‘invulling van de vrije tijd van de jongeren door middel van activiteiten’.

 

In Roosendaal zit het vacuüm juist weer tussen de aanpak van de politie en gemeentelijke BOA’s enerzijds, en de aanpak van jongerenwerkers anderzijds. De straatcoaches worden hier aangestuurd door de gemeentelijke projectleider sociale veiligheid en dienen bij te dragen aan het ‘vergroten van de ontwikkelingskansen van jongeren door uitval en ontsporing tegen te gaan’.

 

Ze moeten Marokkaanse jongeren die dreigen af te glijden in contact brengen met de uitvoerende instanties. De primaire taak is weliswaar het terugdringen van jeugdoverlast, maar daarnaast hebben de coaches een signaalfunctie als het gaat om graffiti, vandalisme en bekladding.

 

Spierballentaal

 

De enorme verscheidenheid aan interventies is ook gesignaleerd in het onderzoek naar de aanpak van Marokkaans-Nederlandse probleemjongeren, die het ministerie van WWI in de zomer liet maken door advies- en onderzoeksorganisatie B&A Groep. In veel gemeenten zien aanpalende organisaties de straatcoach als een nieuw fenomeen waarvan de waarde zich nog in de praktijk moet bewijzen.

 

Zo opereren de Eindhovense coaches als ‘straatwachters’, omdat de jongerenwerkers volgens de stad vaak ‘niet zijn opgewassen tegen al te intimiderende jongeren uit de harde (criminele) kern’. De straatwachters laten jongeren voortdurend zien en weten dat ze in the picture zijn, zo neemt Eindhoven zich voor.

 

Volgens de onderzoekers van B&A Groep komt de preventieve, softe aanpak het meeste voor in die gemeenten waar ook de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap een rol heeft gespeeld in de beleidsontwikkeling. Zoals in Lelystad, dat de straatcoach liever ‘ambulante jongerenwerker’ noemt omdat hij veel meer doet dan alleen de orde handhaven. Het is belangrijk, schrijft Lelystad, ‘om bij de Marokkaans-Nederlandse jongeren erkenning en eigenwaarde te ontwikkelen, waardoor perspectief ontstaat’.

 

Ook Gorinchem heeft het over (ambulante) jongerenwerkers/straatcoaches die in één-op-één-contacten met individuele jongeren een vertrouwensrelatie moeten opbouwen en onder andere het negatieve zelfbeeld dat over het algemeen aanwezig is moeten wegnemen.

 

Wat noordelijker, in Leiden, hebben de straatcoaches eveneens de taak om jongeren die tussen wal en schip dreigen te vallen, ‘via een intensieve persoonlijke begeleiding in staat te stellen waardevolle burgers van de samenleving te worden’. Pas op de tweede plaats staat het ‘terugbrengen van het veiligheidsgevoel bij de bewoners in de wijk, omdat de jongeren een voorbeeldfunctie gaan vervullen voor de groep’.

 

Daarentegen moeten de straatcoaches volgens Maassluis juist ‘nadrukkelijk geen nieuwe vorm van hulp- of dienstverlening zijn’. Voor Maassluis is het terugdringen van de overlast het hoofddoel. Sommige gemeenten gaan een stapje verder en bedienen zich van heuse spierballentaal: Veenendaal kondigt aan dat de straatcoaches niet ‘op de relatie zitten, zoals het jongerenwerk’, maar dat ze ‘de macht in de straatcultuur overnemen’.

 

De politie kan alleen optreden bij overtredingen en misdrijven, maar de straatcoach ‘kan altijd optreden, zolang deze de macht heeft’. Maar het terudringen van overlast en normstellend, corrigerend optreden mag niet uitmonden in fysiek of verbaal repressief optreden van de straatcoaches, waarschuwt Amersfoort de coaches. Die mogen jongeren wel aanspreken op negatief gedrag, maar interveniëren bij ongeregeldheden moeten ze aan de politie overlaten. Ze mogen wel ‘andere professionals ondersteunen bij een aanpak achter de voordeur’.

 

Rotterdam kiest op zijn beurt voor ‘speciaal pedagogisch geschoolde toezichthouders met handhavende taken’, die opereren naast jongerenwerk en politie. In de Maasstad draait het met name om ‘grenzen stellen en voorkomen dat jongeren aan de handhaving ontglippen’.

 

Rancune

 

De vijver waaruit de gemeenten hun straatcoaches vissen is ook overal verschillend. Amsterdam, de uitvinder van het concept straatcoach, wil mensen met ‘diverse culturele achtergronden, waarvan een groot deel van Marokkaanse afkomst, die de straattaal spreken en die jongeren durven aan te spreken’.

 

Hun kracht ligt in de ‘snelheid, de flexibiliteit en de daadkracht waarmee op actuele brandhaarden van jeugdoverlast kan worden ingespeeld’. De straatcoaches moeten voor een ‘verrassingseffect’ kunnen zorgen’, meldt Amsterdam in haar plannen voor de komende jaren.

 

Gezinsmanager/zorgmanager

 

Zeist wil juist oudere broers van de overlastgevers opleiden tot straatcoach in hun eigen wijk. En waar Den Bosch brandschone straatcoaches zonder strafblad wil, werkt Helmond juist met ‘ervaringsdeskundigen’ die ‘bekend zijn met de doelgroep, de wijk en de bewoners’.

 

Deze 25-jarigen (lees: voormalige criminele jongeren) kennen de verleidingen en wetten van de straat en ‘hebben hun rancune ten opzichte van politie en andere gezagsdragers overwonnen’. Eén van hun taken is het ‘bevorderen van positieve contacten tussen overlastgevers en wijkbewoners’.

 

Helmond wil de doelgroep delinquente jongeren ‘bewust maken van het feit dat ze óók respect kunnen krijgen en verdienen - op straat en in de maatschappij - als zij geen extreem gedrag op straat vertonen’. De achterliggende filosofie is dat jongeren op deze manier bewust worden van hun toekomstmogelijkheden en inzien welk gedrag de kans op succes vergroot of verkleint.

 

En door het respect van deze jongens te winnen kunnen de straatcoaches ook bij hun gezinnen binnen komen, hoopt Helmond. Want een voet tussen de deur krijgen bij deze gezinnen is de andere grote pijler in de plannen van aanpak. Maar wat het takenpakket betreft van de gezinsmanagers geldt hier hetzelfde voor als voor de straatcoaches: zoveel hoofden, zoveel zinnen.

 

Ook de invulling van die rol wordt ingevuld volgens de couleur locale, al zijn de onderlinge verschillen kleiner dan bij de straatcoaches. Zo noemt Lelystad de gezinsmanagers een ‘zorgmanager’ omdat dit ‘aangenamer’ klinkt. ‘De term gezinsmanager veronderstelt dat iemand orde komt scheppen in een gezin en dat wordt niet door iedereen gewaardeerd’, zo valt te lezen in de Lelystadse plannen. De zorgmanager bemiddelt voor een gezin, maar heeft niet dezelfde functie als een maatschappelijk werker, benadrukt Lelystad. De gemeente leidt ook Marokkaanse vrouwen op die als vrijwillige coaches in het verlengde van de gezinsmanagers werken.

 

In Ede is de gezinsmanager een soort meewerkend voorman die praktische hulp biedt en structuur aanbrengt in het gezin. Ook legt hij de spelregels uit qua omgangsvormen in de openbare ruimte. Hij probeert de traditionele gezinsverhoudingen en ideeën over opvoeding om te buigen zodat ze passen in de Nederlandse samenleving.

 

Gemeenten blijken net als op het terrein van de straatcoaches verdeeld over de vraag welke achtergrond het meest geschikt is als gezinsmanagers. Onderzoeks- en adviesbureau B & A constateerde in haar onderzoek dat sommige gemeenten kiezen voor Marokkaans-Nederlandse gezinsmanagers omdat die makkelijker binnen komen bij de gezinnen, terwijl anderen dit juist niet willen omdat die door de doelgroep niet zouden worden geaccepteerd.

 

Alle proeftuinen overziend, adviseert de B&A Groep geduld ten aanzien van de relatief nieuwe interventies door de straatcoach en gezinsmanager. De adviseurs denken dat minimaal 2 à 3 jaar nodig is om de effectiviteit te bewijzen. Gemeenten moeten dus tijd en geld krijgen om hun aanpak te ontwikkelen: snel succes is niet te verwachten. ‘Een problematiek die in decennia is ontstaan, wordt niet in één college- of kabinetsperiode opgelost’.

 

Budget proeftuin Utrecht 2010: 4,4 miljoen euro

 

Het werk in de proeftuinen bestaat niet alleen uit straatcoaches en gezinsmanagers. De 22 Marokkanengemeenten hebben nog tientallen andere interventies uitgedacht, blijkt uit hun voorstellen.

 

Hoe veelkleurig het palet aan hulpverlening voor Marokkaanse jongeren is, komt mooi naar voren in het plan van aanpak van Utrecht. De stad blijft net als alle andere gemeenten ook de komende jaren geld pompen in de 14 duizend Marokkaanse jongeren tot 26 jaar. Alle inspanningen en maatregelen tussen 2006 en 2009 hebben overigens nu al een positief effect gehad, vindt Utrecht zelf: ‘Instellingen zijn tevreden over de samenwerking en er zijn positieve trends waarneembaar op het gebied van schooluitval, overlast en werkloosheid’.

 

Al blijven ook volgens de Domstad de totaalcijfers nog altijd te hoog. Desondanks is de criminaliteit niet afgenomen. Op dat punt blijken de zaken de afgelopen jaren dan ook alleen maar verslechterd. Het percentage Marokkanen onder alle jeugdige verdachten (12 tot 24 jaar) is gestegen van 33 procent naar 35 procent. In 2004 waren Marokkaanse jongeren verantwoordelijk voor 38 procent van alle gepleegde delicten in Utrecht. Inmiddels ligt dat cijfer op 42 procent.

 

  • 30 duizend euro communicatie en pr over alle activiteiten
  • 30 duizend euro leerwerktraject waarbij zestien risicojongeren worden opgeleid tot jongerenwerker
  • 30 duizend euro 'peertrajecten' voor overlastgevende jongeren, die worden opgeleid om voorlichting te geven aan hun leeftijdsgenoten over drugs, gokken, 'leven in Nederland', beeldvorming en straatcultuur
  • 80 duizend euro stimuleren van 'kleinschalige initiatieven' zoals 'culturele activiteiten voor jongeren die veel op straat hangen'
  • 1 ton coaching van jongeren tijdens stages
  • 1 ton 'specifiek sportaanbod zoals voetbal en vechtsport' voor Marokkaans-Nederlandse jongeren met politiecontacten
  • 1 ton ontwikkeling van een pilot 'gedragscontracten'. Goed gedrag wordt beloond met een hulpaanbod of deelname aan activiteiten, slecht bedrag wordt bestraft door de burgemeester
  • 160 duizend euro dagbestedingstraject
  • 4 ton 'Marokkaanse oudercoaches' geven achter de voordeur ondersteuning en hulp in eigen taal en cultuur
  • 4 ton 'Intensieve Outreachende Hulpverlening' voor 72 jongeren, die een individueel actieplan krijgen voor het oplossen van hun psychosociale en praktische problemen
  • 2,7 miljoen 47 straatcoaches

 

 

Binnenlands Bestuur legde dit artikel voor aan twee deskundigen op het terrein van Marokkaanse probleemjongeren, zonder de onderliggende Plannen van Aanpak, en vroeg om hun visie op de bevindingen. Een reactie van de Leidse hoogleraar criminologie Joanne van der Leun en de Utrechtse antropoloog-criminoloog Hans Werdmölder, auteur van het boek Marokkaanse lieverdjes.

 

Joanne van der Leun

 

‘De eerste vraag is in hoeverre er eigenlijk specifiek beleid voor Marokkanen nodig is, of gaat het meer om beleid voor achterstandswijken? Het herstellen van het gezag op straat en het ondersteunen van gezinnen is belangrijk in elke wijk die wordt geplaagd door overlast en criminaliteit. Maar wat te doen als binnenkort de Somalische jongeren voor overlast gaan zorgen?

 

‘Als je die keuze voor Marokkanenbeleid maakt, moet je ook helder zijn over wat het dan precies inhoudt. En dat is mij niet duidelijk. Hoewel de keuze voor de straat en het gezin een goede is, is dit toch vooral gaten vullen. Ik zie een ratjetoe aan initiatieven onder het label ‘straatcoach’ overal lokaal ingevuld; rijp en groen, soft en hard door elkaar. Op deze manier kun je later weinig zeggen over de effecten van die straatcoaches. Het was dus veel beter geweest als de landelijke regie groter was, als er één landelijk format voor deze straatcoaches zou zijn.

 

‘Ik vind het echt een gemiste kans dat op grond van reeds bestaande kennis geen randvoorwaarden zijn gecreëerd waar de straatcoaches in elke gemeente aan moeten voldoen. Het Rijk had moeten bekijken welke aanpak hoopvol is en welke elementen in ieder geval in de plannen moeten zitten. Daarnaast kun je dan enige ruimte laten voor een lokale invulling. Ik vrees een herhaling van het hele Antillianen-verhaal, waarbij ook jarenlang is geëxperimenteerd en allemaal verschillende aanpakken zijn ontwikkeld die uiteindelijk weinig effectief bleken.

 

‘Het cruciale punt bij het Marokkanenbeleid, is dat je de Marokkaanse gemeenschap en de Marokkaanse ouders erbij moet betrekken, op lokaal niveau. De rol die zij moeten spelen, wordt nu niet erg duidelijk. Dat moet je overal regelen, in elke gemeente. Als dat je niet lukt, helpt een communicatieplan van 30 duizend euro ook niet meer.

 

'Wie zijn die Marokkaanse jongeren in je gemeente, hoe kom je met hen en met hun achterban in gesprek? Niet door de moskee te bellen. Je betrekt de gemeenschap wèl door plannen te maken die de jongeren ook iets bieden, die het leren en werken bevorderen. Regel stageplekken! Je kan het als voorwaarde stellen: elke organisatie die geld krijgt uit deze pot, moet ook zoveel stageplekken leveren. Dat geldt voor gemeenten, politie, én voor de straatcoaches’.

 

Hans Werdmölder

 

‘Ik vind het een tendentieus artikel, een beetje oneerlijk zelfs. De gemeenten is gevraagd om met plannen te komen voor straatcoaches en gezinsmanagers. Die moeten ingepast in het bestaande lokale beleid. Dan krijg je natuurlijk variatie. Het beeld wordt nu geschetst alsof het een zootje is, geen samenwerking en regie maar het kost wel héél veel geld. Het feit dát er gezinsmanagers komen is voor veel gemeenten al een grote stap vooruit.

 

'Ik vind wel dat gemeenten moeten worden afgerekend op een afname van de overlast. En anders: subsidie stopzetten. Ook moet er gemeentelijke regie zijn. Als ik lees over Den Bosch, vraag ik me af: wat is de verhouding tussen de buurtvaders en de straatcoaches? Wie stuurt het allemaal aan? Maar dat kun je niet van papier beoordelen, dan moet je ter plekke gaan kijken.

 

‘Het wrange met die Marokkaanse jongeren is, dat iedereen precies weet om wie het gaat. In Gouda is een gezin waar de jongens 150 antecedenten hebben. Zoek zo’n gezin op, pak die rotte appels aan! Dan wordt het op straat vanzelf ook rustiger. Neem die jongens die met bloembollen gooiden in Gouda.

 

'Ga met een paar agenten naar hun huis, pak ze op, nodig de ouders uit op het gemeentehuis en geef ze, desnoods in het Marokkaans, een donderpreek, zoals in de jaren ‘50. Dát helpt! Niet de zoveelste taakstraf. En betrek de moskee er bij. Waar is de imam in Gouda?! Een imam heeft veel meer gezag en uitstraling, hij staat echt vóór de mensen, en de moskee is een centrum van sociale activiteit.

 

‘Wel zou ik willen dat er wat meer werd geleerd van initiatieven uit het verleden. In Amsterdam hebben we met het project Beware-Watch Out bijvoorbeeld geleerd dat overlastgevende jongeren zich niet laten corrigeren door hun oude maten. Maar uiteindelijk draait het om de uitvoering. Als je een meisje van 24 dat zo van de sociale academie komt gezinsmanager in een extreem moeilijk gezin maakt, dan weet je vooraf dat het niks wordt. Je hebt ervaren mensen nodig’.

Reacties: 2

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Ali / jongerenwerker
Ik zie de straatcoaches van Den Haag niet terug in dit artikel????? De straatcoaches van Den Haag zijn heel goed bezig!! De marokkaanse jongeren die bij mij komen in mijn toko zijn zeer positief over de 6 straatcoahes die Den Haag rijk is! Jammer dat die niet zijn meegenomen door de schrijver van dit artikel! En ze hebben waarschijnlijk nog de beste reslutaten behaald van alle straatcoahes! De aanpak die vanuit deze straatcoaches wordt gehanteerd is heel anders dan wat ik hier boven lees. Het sluit goed aan bij wat Dhr.Hans Werdmölder hierboven aangeeft.
Ciao, Ali jongerenwerker Den Haag
Gina / Beveiliging
Ik hoop dat er veel zorgvuldiger onderzoek wordt gedaan, want veel vertrouwen in dit rapport heb ik niet. Voorbeeld de straatcoaches van PPS wonen juist wel in die probleemwijken en zijn niet gescreend wel gemotiveerd, juist om deze redenen zijn zij uitgekozen. Dit heeft ook allemaal in de diverse kranten gestaan en staat ook in de Bosche politiek. Bij het functioneren zet ik mijn vraagtekens. Maar dit stuk laat dus wel eenstukje onkunde zien.
Advertentie