‘We missen een jeugdpartij’
Gemeenten moeten ruimte geven aan innovatie in de jeugdhulp en een nieuw kabinet moet de Jeugdwet met rust laten. Dat stelt voorzitter Hans Spigt van Jeugdzorg Nederland. ‘Als we niet oppassen, zijn we de jeugdzorg van gisteren aan het organiseren.’
Hans Spigt over de onvervulde wensen van jeugdzorg Nederland
Sinds de jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van gemeenten valt, gaat er bijna geen Kameroverleg voorbij of er ligt wel een brandbrief of noodkreet van de brancheorganisaties van zorgaanbieders bij de Kamerleden op tafel. Een van de medeondertekenaars van al die brieven is Jeugdzorg Nederland. Doen gemeenten het allemaal zo slecht?, vroeg Binnenlands Bestuur aan Hans Spigt, voorzitter van Jeugdzorg Nederland.
Nee, antwoordt hij, ‘maar de decentralisatie heeft wel een hoop onrust met zich meegebracht. Gemeenten hadden nooit met jeugdzorg te maken gehad en aanbieders nooit met gemeenten. Het hele systeem is overhoop gehaald en dat gaat niet overal even goed en even lekker.’ Hij tekent daar meteen bij aan dat Jeugdzorg Nederland vierkant achter de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten stond én nog steeds staat, maar ook dat er zorgen zijn. Onder meer over de wijkteams en de toegang tot de zorg. Maar in het gesprek zal hij ook het op- en afschalen van de zorg aanstippen, de tarieven die gemeenten voor de jeugdzorg betalen, het beschikbare rijksbudget, de 18-/18+problematiek en het uitblijven van vernieuwing.
Vertrouwen
Om maar eens met die wijkteams te beginnen: die zijn nog niet bekend en vertrouwd genoeg, stelt Spigt. ‘Ik was laatst op een congres en vroeg aan mensen waar zij met hun kind naartoe zouden gaan als er wat mee aan de hand is. Heel veel aanwezigen zeiden dat ze dan toch naar de huisarts gaan, terwijl het wijkteam die eerste ingang zou moeten zijn. We hebben immers een systeem geïntroduceerd waarbij we de zorg dichter bij de kinderen en hun thuissituatie willen brengen. Als je merkt dat mensen dat wijkteam nog niet helemaal vertrouwen, of nog niet het gevoel hebben dat ze daar goed terecht kunnen, dan hebben we nog wel een weg te gaan.’
Jeugdzorg Nederland gelooft wel in de wijkteams, sterker, de gedachte achter de wijkteams is iets waar de organisatie zelf voor heeft gepleit, benadrukt Spigt. ‘We hebben gezegd dat het goed is om zo dicht mogelijk tegen de sociale omgeving en het sociale netwerk van het kind aan zorg en ondersteuning te bieden. Voor een kind is niets zo vertrouwd als zijn eigen huis, zijn eigen bed en zijn ouders. Voor kinderen is hulp en zorg ook makkelijker te accepteren als zij niet uit de thuissituatie worden gehaald. Je moet natuurlijk heel goed in de gaten houden dat het kind niet in een onveilige situatie opgroeit. Je moet dus bijtijds kunnen bijsturen, ingrijpen en maatregelen kunnen treffen. Dat kan als je zo dicht mogelijk op die omgeving van dat kind zit.’ Dit doel, met de wijkteams als toegangspoort en spin in het web, is nog niet bereikt, constateert Spigt.
Het op- en afschalen van de zorg komt evenmin voldoende uit de verf. Veel wijkteams kunnen de benodigde hulp, als eenmaal die toegangspoort is gepasseerd, niet geven. Met als gevolg dat kinderen langer dan noodzakelijk duurdere, tweedelijnszorg krijgen, betoogt Spigt. ‘De beweging die we in de jeugdzorg willen hebben, is dat specialistische hulp wordt gegeven als dat nodig is, maar dat die zo kort mogelijk moet zijn. Dan is er vaak nog een lichte vorm van begeleiding nodig. Die moet het wijkteam bieden of regelen. Maar als het wijkteam de capaciteit of de kennis niet heeft om die hulp te bieden of de kwaliteit mist om een besluit te nemen over welke ondersteuning nodig is, dan zegt bijvoorbeeld een psychiater dat het kind nog niet naar huis kan worden gestuurd.’
Tekorten
De kwaliteit van de wijkteams heeft volgens Spigt dus een impuls nodig. In sommige wijkteams moet worden geïnvesteerd in kennis en expertise op het gebied van jeugd en veiligheidsinschattingen. Maar dat kost geld. Een probleem, omdat de gemeentelijke budgetten voor de jeugdhulp behoorlijk onder druk staan. Veel gemeenten schreven over 2016 rode cijfers en geven aan ook dit jaar op fikse tekorten af te stevenen. Over die tekorten maakt Spigt zich niet alleen zorgen, maar hij maakt zich ook kwaad over het gemak waarmee er nu miljarden worden beloofd voor de ouderenzorg en verpleeghuizen. Spigt: ‘Dat zou voor de jeugd ook moeten. Kom op! Dat gebeurt niet omdat we geen jeugdpartij hebben. Ik zou het wel heel goed vinden als de politieke partijen zeggen dat er in jeugd moet worden geïnvesteerd. We moeten mensen kunnen opleiden, bijscholen en de kwaliteit waarborgen.’
Spigt pleit voor het schrappen van de 15 procent rijkskorting op het jeugdbudget. Oftewel: het geld dat voor de decentralisatie per 2015 beschikbaar was, moet weer beschikbaar komen. ‘Dan kunnen we een heel robuust en solide netwerk van jeugdzorg bouwen. Bezuinigen en tegelijkertijd overgaan op een totaal andere manier organiseren van de jeugdhulp zijn bewegingen die niet samengaan.’ Maar ook als het rijk niet te vermurwen is en de budgetkortingen op de jeugdhulp onverminderd worden doorgevoerd, moet er binnen de bestaande budgetten ruimte worden gegeven voor innovatie en kwaliteitsborging, benadrukt Spigt. Daarvoor staan gemeenten aan de lat. Spigt maakt zich zorgen. ‘Er zijn regio’s waar alleen naar de prijs en niet naar de kwaliteit wordt gekeken en waar de laagste aanbieder dus de opdracht krijgt. Uiteindelijk loop je daar een risico mee. Als je kwaliteit wilt leveren en als je wilt innoveren, dan moet je daar ruimte en tijd voor bieden.’
Dat gebeurt volgens Spigt nu niet of nauwelijks. ‘Als gemeenten heel erg sturen op lage tarieven, dan is er geen ruimte om nieuwe methodieken te kunnen ontwikkelen. Dan zijn we nu de jeugdzorg van gisteren aan het organiseren. De jongeren die eraan komen communiceren op een andere manier, via Facebook, Instagram etcetera. Een deel van de problematiek blijft gelijk, maar de wijze waarop je het bespreekbaar maakt, zal anders zijn. Daar moeten we op anticiperen.’
Beetje bang
Gemeenten: betaal een fair tarief waarin ruimte zit voor investeringen in innovatie, wil hij maar zeggen. ‘Geef het vertrouwen om eens te gaan experimenteren met een nieuwe aanpak, zonder dat je weet wat eruitkomt. Je mag me best over een jaar vragen wat het heeft opgeleverd, maar geef ruimte. Er lopen zo veel professionals rond met ideeën.’ Gemeenten zijn volgens Spigt niet zozeer star als het om vernieuwing gaat, als wel ‘een beetje bang. Ze zijn bang dat de begroting wordt overschreden en dat er tekorten ontstaan.’
Die zorgvernieuwing, of beter gezegd het ontbreken van de (financiële) ruimte daarvoor, is een van de grote zorgpunten van Jeugdzorg Nederland. Ook de 18-/18+- problematiek en de administratieve lastendruk liggen zwaar op de maag. Spigt heeft recent met branchegenoten in een Kamerbrief gepleit om gemeenten per 2018 te verplichten standaarden te gebruiken in contracten, gegevensuitwisseling (iJwg) en verantwoording. Geld moet aan de zorg en niet aan onnodige administratieve rompslomp worden besteed, zo vinden de brancheorganisaties van zorgaanbieders.
De Kamerleden – en straks de (in)formateurs – zullen de komende tijd ook worden bestookt met het pleidooi voor een betere overgang van jongeren die achttien worden. Nu stopt de jeugdhulp op die leeftijd en zijn de jongeren die nog hulp nodig hebben, aangewezen op de Wmo2015 of de Participatiewet. Maar die overgang en overdracht is niet goed geregeld. Spigt is er fel op. ‘Soms hebben kinderen, om wat voor reden ook, al tien jaar hulp. We hebben inspanningen gedaan om die jongere naar school te krijgen, een diploma te laten halen, te leren omgaan met misschien wel traumatische ervaringen. En dan zouden we op zijn of haar achttiende verjaardag moeten zeggen: daar is het gat van de deur, we kunnen niets meer voor je betekenen? Dat heeft bijna iets misdadigs.’
Klaarstomen
Daar moet dus een einde aan komen. Ook aan het feit dat de vergoeding van pleeg gezinnen wordt stopgezet op de dag dat het pleegkind achttien wordt. ‘Wij willen dit probleem oplossen door die jongeren in beeld te houden, ze niet los te laten en de regie te nemen.’ Samen met de jongere en andere partijen zoals scholen en werkgevers, en via bijvoorbeeld inkomen vanuit de Participatiewet en begeleiding vanuit de Wmo, worden die jongeren die nog niet op eigen benen kunnen staan, de tijd gegund zich voor te bereiden op het leiden van een eigen, zelfstandig leven.
Spigt: ‘We willen ze goed klaarstomen voor zelfstandigheid. Dat zal het ene kind meer tijd kosten dan het andere, maar we laten ze niet los. De administratieve volwassenheid op 18-jarige leeftijd betekent niet dat ieder kind volwassen is. Je mag wel auto leren rijden, dat betekent niet dat je meteen een goede bestuurder bent.’ Het zou handig zijn als bij wet wordt geregeld dat de jeugdzorg zelf bepaalt wanneer een kind kan worden losgelaten, stelt Spigt. Maar dat is dan ook de enige wetswijziging die wat hem betreft voorlopig moet worden doorgevoerd. Een van de (andere) wensen aan het nieuwe kabinet is rust rondom de Jeugdwet. ‘Ga nu niet opnieuw nadenken over wetgeving, maar hou de wet een beetje heel en investeer in de uitvoering. Laten we met elkaar ook een heel zorgvuldige evaluatie van de jeugdwet voorbereiden [de uitkomsten daarvan worden in 2018 gepresenteerd, red.]. Ga nu geen maatregelen afspreken die vooruitlopen op de uitkomsten van die evaluatie.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.