Jeugdzorgaanbieders maken buitensporige winsten
Zestig procent van jeugdzorgaanbieders maakt (veel) meer dan tien procent winst, terwijl drie tot zeven procent winst binnen de zorgsector de norm is. Bij bijna een op de vijf jeugdzorgaanbieders is sprake van onrechtmatigheid. Dat blijkt uit onderzoek dat op verzoek van Binnenlands Bestuur is uitgevoerd door Kurtosis.
Zes op de tien jeugdzorgaanbieders maken (veel) meer dan tien procent winst, terwijl binnen de zorgsector drie tot zeven procent winst de norm is. Bij bijna een op de vijf jeugdzorgaanbieders is sprake van onrechtmatigheid. Bij dertien procent zijn er financiële risico’s.
Zie ook rectificatie onder dit artikel
Analyse jaarrekeningen
Dat blijkt uit analyse van alle jaarrekeningen van jeugdzorgaanbieders uit 2019, die verplicht zijn bij het ministerie van VWS een jaarrekening aan te leveren. Het gaat in totaal om 2.107 jeugdzorgaanbieders. De analyse is op verzoek van Binnenlands Bestuur uitgevoerd door Kurtosis.
Uitschieters
Ruim vier op de tien jeugdzorgaanbieders maken zelfs meer dan 20 procent winst. Vooral aanbieders met een omzet tussen de 100.000 euro en 1 miljoen euro hebben percentages die daar (ver) boven uitstijgen. ‘Deze bedrijven maken de hoogste winsten, met uitschieters van 50 procent of meer’, verduidelijkt Wolter van Dam, partner van Kurtosis. ‘Het gaat vaak om aanbieders voor dyslexie, zorgboerderijen en gezinshuizen.’ Een normale winst duidt er volgens Van Dam op dat het geld daadwerkelijk aan zorg wordt besteed. De grote aanbieders, met een omzet vanaf een miljoen euro, maken gemiddeld 2 tot 3 procent winst. ‘Het gaat om de zogeheten systeemaanbieders, zoals instellingen die ggz, crisishulp of jeugdzorg met verblijf bieden’, aldus Van Dam.
Weinig personeelskosten
Bijna driekwart van alle jeugdzorgaanbieders besteedt minder dan 70 procent van alle uitgaven aan het loon voor de medewerkers. Een opvallende uitkomst, vindt Van Dam. ‘De zorgsector is een arbeidsintensieve sector. Je mag dan verwachten dat het grootste deel van het budget aan loonkosten wordt besteed.’ Ook hier valt op dat het vooral aanbieders zijn met een omzet tot 1 miljoen euro die (veel) minder dan 70 procent van hun budget aan personeelskosten besteden.
Slechte scores
Hoge winsten en lage loonkosten zijn twee belangrijke indicatoren die kunnen wijzen op onrechtmatigheid, verduidelijkt Van Dam. Bij 17 procent van de jeugdzorgaanbieders is sprake van onrechtmatigheid, zo blijkt uit de analyse. Dat is veel, vindt Van Dam. ‘Al lopen aard en omvang wel uiteen.’ Een aantal aanbieders heeft zijn jaarrekening niet goed of onvolledig ingevuld. ‘De verantwoording van zorggeld wordt niet altijd serieus genomen.’ Maar bagatelliseren wil hij zeker niet, want veel aanbieders scoren ronduit slecht op indicatoren die op onrechtmatig handelen wijzen, waaronder winstpercentage, omzet, loonkosten per fte, de verhouding tussen loonkosten en winst en de salariëring van de bestuurder.
Winst wegsluizen
Kan die 17 procent het topje van de ijsberg zijn? ‘Dat zou zeker goed kunnen’, stelt Van Dam. ‘Er zijn constructies te bedenken waarmee winst kan worden weggesluisd. Op dat moment zijn de organisaties bij ons niet in beeld. Denk aan het opzetten van een cluster aan bv’s met werkmaatschappijen van waaruit de dienstverlening plaatsvindt in combinatie met organisaties met veel vastgoed, of die personeel in huis hebben die als ‘externen’ kunnen worden ingehuurd. Op die manier kan er binnen een groep via huur en extern personeel met de winst worden geschoven.’ Vooral bij veel bv’s (55 procent) zijn in de analyse signalen van onrechtmatigheid ontdekt. Het gaat daarbij veelal om bv’s zonder een raad van toezicht (38 procent). De beperkte persoonlijke aansprakelijkheid die bij deze rechtsvorm hoort kan een oorzaak zijn, zo stelt Kurtosis.
Zorgcowboys
Diverse gemeenten nemen inmiddels maatregelen in een poging de zorgcowboys buiten de deur te houden, of hebben die op stapel staan. Ze stellen bijvoorbeeld maxima aan te behalen winstpercentages, zetten stevig in op contractmanagement of gaan met minder aanbieders in zee zodat controle op de overgebleven aanbieders behapbaar wordt. Zeker dat laatste wil Van Dam andere gemeenten ook adviseren. ‘We zien veel
organisaties met hoge winsten en lage personeelskosten. Het gaat vooral om aanbieders met een omzet tot 1 miljoen euro en wat vaker bv’s, vooral zonder toezichthouder. Het lijkt daarmee verstandiger om met minder partijen zaken te gaan doen en vooral met grotere aanbieders die een raad van toezicht hebben. Als gemeente hou je dan overzicht en kun je de aanbieders beter in de gaten houden. Als inkoopregio’s met honderden partijen zakendoen, is het heel lastig om in de gaten te houden of het zorggeld goed wordt besteed.’
Lees het hele artikel in Binnenlands Bestuur nr. 22 van deze week
Rectificatie
In bovenstaand artikel zijn de VOF’s meegenomen in de analyse waarbij de winst per omzetklasse in kaart is gebracht. Bij deze rechtsvorm moet, net zoals bij eenmanszaken, anders naar het winstpercentage worden gekeken. De VOF’s hadden buiten beschouwing moeten blijven. De conclusie dat zes op de tien jeugdhulpaanbieders meer dan tien procent winst maken, is niet gerechtvaardigd. Bij een aanzienlijk deel van jeugdzorgaanbieders worden weliswaar winsten gemaakt die niet in verhouding staan tot percentages die in de zorgsector als norm gelden, maar het gaat om een minder groot deel dan in het artikel zijn vermeld. Als de VOF’s en eenmanszaken buiten beschouwing worden gelaten, blijkt dat 32 procent van de jeugdzorgaanbieders meer dan tien procent winst maakt. In de zorgsector is een winstpercentage van drie tot zeven procent de norm. Hoge winst is een van de bijna tien indicatoren die kunnen wijzen op onrechtmatigheid. Uit de analyse blijkt dat bij zeventien procent van de jeugdzorgaanbieders signalen zijn van onrechtmatigheid.
Bij een stichting of bv worden de beloningen van de medewerkers en managers gezien als loonkosten. Iedereen die werkt ontvangt loon.
Bij een eenmanszaak of vof wordt de vergoeding van de ondernemer(s) niet uitbetaald in loon maar is de winst van de onderneming de beloning.
VOORBEELD:
Ons gezinshuis had in 2020 een omzet van € 215.000. De loonkosten voor onze vervanging was € 15.000 (7% loonkosten) en een winst van € 105.000 (49%). Deze winst is de beloning voor de gezinshuisouders die beide 6,5 dag per week werken en 51 weken per jaar beschikbaar zijn.
Het is belastingtechnisch niet interessant om een andere rechtsvorm te nemen. Hadden we gekozen voor een bv en ons beide een salaris gegeven van € 50.000 bruto dan was de winst 2,5% geweest.
Naar mijn idee verklaart dit voor een groot gedeelte de cijfers in de tabellen. Hoe lager de omzet, hoe groter de kans op een vof of eenmanszaak, hoe hoger het percentage winst. Dus is er niet per definitie sprake van een slechte score.