Advertentie
sociaal / Achtergrond

‘Soms wil men het gewoon niet begrijpen’

De minister voor Jeugd en Gezin heeft veel nieuw beleid in gang gezet. Of jongeren er echt wat mee opschieten? Daarvan zijn talrijke critici zijn nog niet overtuigd. André Rouvoet gaat onverstoorbaar door: ‘Mensen die blijven roepen dat het niks is. Dat is vooral zonde van hún tijd.’ 

27 februari 2009

In een peiling onder jeugdzorgmedewerkers, eind vorig jaar, scoorde de minister een mager zesje. Onderzoekers gespecialiseerd in de jeugdzorg waarschuwen dat met de oprichting van de Centra voor Jeugd en Gezin de bureaucratie, waar de jeugdzorg zo onder lijdt, juist zal toenemen. En waar de oppositie in de Tweede Kamer Rouvoet verwijt zich te veel met de opvoeding te bemoeien, daar vinden bijvooerbeeld de wethouders van de grote steden dat hij niet ver genoeg gaat.

 

Minister André Rouvoet blijft er naar eigen zeggen laconiek onder, maar als het gesprek gaat over de felheid van de kritiek reageert hij geïrriteerd. ‘Er worden heel veel schijntegenstellingen op geroepen, bijna tegen beter weten in, zoals rond het Elektronisch Kinddossier. Ik zie ingezonden stukken van mensen van wie ik denk, je weet beter. Mensen die maar blijven roepen dat het niks is of dat het fout gaat, dat is doodzonde. Daar ga ik zelf geen energie in steken. Als ik daar op moet gaan reageren dan heb ik er een dagtaak bij. Dat frustreert niet, het is vooral zonde van hún tijd.’

 

Ronduit vals werd het eind vorig jaar, toen de VVD een nummer maakte van de registratie van de schaamhaargroei in het Elektronisch Kinddossier. Jeugdartsen registreren dit gegeven al decennia - het is een indicatie van de hormonale ontwikkeling van kinderen - maar de minister kreeg het verwijt ‘schaamhaarpolitie’ te willen instellen. Zonder direct aan het incident te refereren maakt Rouvoet duidelijk zich van sommige oppositie niet veel meer aan te trekken. ‘Je hebt serieuze discussie, en niet serieuze discussie. En je hebt dus ook niet serieus te nemen oppositie. Daar maak ik onderscheid tussen.

 

‘Soms wil men het niet goed begrijpen en dan stopt het vroeg of laat. De discussie die ik lange tijd met de Kamer heb gevoerd over het Elektronisch Kinddossier is een voorbeeld. Op een bepaald moment zeg ik: luister, ik heb het uitgelegd en als je het niet wilt begrijpen dan houdt het op. Als Kamerleden blijven roepen wat er allemaal voor nieuws gaat gebeuren terwijl het al een halve eeuw praktijk is bij de jeugdgezondheidszorg, dan kan ik mij dat niet aantrekken. Vooroordelen moeten soms rechtgezet worden. En soms is het gewoon beyond repair.’

 

Maar de zorgen over de privacy zijn toch reëel?

 

‘Natuurlijk zijn er kritische vragen te stellen. Omdat het over privacy gaat zie ik dat daar aarzelingen zijn, en ik vind dat ook legitiem. Het wetsvoorstel van de verwijsindex (een signaleringssysteem tussen hulpverleners - red.) heeft een zeer uitgebreide Memorie van toelichting, omdat ik er aan hecht precies uit te leggen hoe het in elkaar zit en hoe we denken eventuele bezwaren te ondervangen. Wat er nu ligt is vanuit privacy-oogpunt zeer verdedigbaar.

 

‘Daar heb je weer een voorbeeld van bijna vechten tegen de bierkaai. Als mensen dan blijven zeggen, blijven schrijven in de kranten “via de verwijsindex kan iedereen bij alle info over alle jeugdigen”, dan denk ik: je hebt het niet begrepen of je wilt het niet begrijpen, maar zo werkt de verwijsindex niet. Er wordt geen inhoudelijke informatie opgeslagen of gedeeld in de index. Dat leg ik een keer uit, drie keer als het moet, maar op een gegeven moment is het klaar. Die index komt er wel.’

 

Nog zo’n terugkerend verwijt: u breidt de inmenging van de overheid ‘achter de voordeur’ uit.

 

‘Dat is ook een merkwaardige discussie. De suggestie wordt gewekt alsof achter de voordeur komen een doelstelling op zichzelf zou zijn. Dat is het natuurlijk niet, maar als het nodig is moet je het niet schuwen. Maar dan nog, dan is het niet de overheid die dat doet, maar het maatschappelijk middenveld. Ja, als het de politie is, dan is het de overheid, maar verder zijn het hulpverleners. Als jeugdzorg binnenkomt bij mensen dan doen ze dat alleen maar met een hele goede reden. Zeker als de kinderbescherming komt, dient dat een duidelijk doel.’

 

Een van de belangrijkste doelstellingen van de minister is het oprichten van een Centrum voor Jeugd en Gezin in iedere gemeente. Vanaf 2011 moeten alle ouders en jongeren terecht kunnen bij zo’n centrum voor vragen over en hulp bij de opvoeding. De centra bieden advies, ondersteuning en hulp op maat voor ouders en jongeren met vragen over opvoeding. De gemeenten zijn voortvarend bezig met de oprichting van de centra, constateert Rouvoet.

 

‘Ik zie vooral veel gemeenten die heel enthousiast aan de slag zijn. Iedereen geeft er een eigen invulling aan en dat vind ik ook heel mooi. We hebben er expres geen blauwdruk aan willen geven, maar het basismodel moet er wel zijn. We weten van 85 procent dat ze bezig zijn met vorming van centra. De rest benaderen we samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De afspraak dat in 2011 iedereen een Centrum voor Jeugd en Gezin heeft, daar zullen we ze ook aan houden.

 

‘Ik weet ook wel dat de ruzies en de meningsverschillen vooral de krant halen. De gemeenten die hard aan het werk zijn, halen de landelijke pers niet. Maar er gebeuren ontzettend veel goede en leuke dingen. Gemeenten van tien-, twintigduizend inwoners die heel ver zijn met hun centurm. Terwijl iedereen in het begin juist waarschuwde dat het die kleintjes niet zou lukken.’

 

In de centra gaan gemeenten, provincies en particulieren samenwerken. Wie is er straks nou de baas?

 

'Dat vind ik geen interessante vraag. Ik merk dat die vraag vooral gesteld wordt door een aantal wethouders. Het staat vast dat de regie over de vorming en het functioneren van de centra bij de gemeenten ligt. Maar los daarvan, ik merk in de praktijk niet dat die vraag speelt. Mensen werken vanuit hun professionaliteit vanzelf samen. Of er een hiërarchie is, is wat mij betreft een onzinnige en overbodige vraag.’

 

Regie is een vaag begrip. Uiteindelijk moet toch iemand knopen doorhakken?

 

‘Voor de wethouder is het begrip regie heel concreet, want die is aanspreekbaar als iemand tussen wal en schip valt. Die zal er dus wel voor zorgen dat het niet vaag is. De wethouder moet zorgen dat instellingen afspraken maken en zorgen dat altijd duidelijk is wie zorg coördineert.’

 

Het gevaar is dat er nog meer wordt overlegd.

 

‘Nee! Ik hoop juist dat zorgverleners veel met elkaar gaan overleggen. Bij de meer problematische gezinnen willen we komen tot één gezin, één plan en daarvoor is afstemming nodig. Een gemeente moet zorgen dat dat ook gebeurt. Die moet zorgen dat als er meerdere partijen betrokken zijn, dat één de coördinatie heeft. Dan voorkom je dus overbodige vergaderingen, en tegelijk weet iedereen wel waar ie zijn moet. Casusoverleggen zijn heel belangrijk. Dat gebeurt vaak al wel, maar te vaak ook nog niet. Dat laatste willen we uitsluiten door ze te verplichten met elkaar samen te werken.’

 

De centra komen naast andere organisaties, zoals de zorg- en adviesteams in het onderwijs. Wat nou als een kind in gemeente A op school zit, in B woont en in C een overval pleegt?

 

‘Het is niet zo moeilijk om een hele ingewikkelde casus te verzinnen en dan te bedenken wie daarover zou moeten gaan. Mijn oprechte overtuiging is dat in de praktijk hulpverleners niet naar elkaar wijzen, maar zich de vraag stellen, wat kan ik nu doen? En dan zal het zeker zo zijn dat je soms actief een lijntje moet leggen naar een andere gemeente.

 

‘Het uitgangspunt is dat een wethouder verantwoordelijk is voor de jeugdigen die daar wonen. Maar als een kind in gemeente A woont, maar in B naar school gaat dan komt het kind al ter sprake in het zorgadviesteam, waar alle professionals in samenwerken. Ook het Centrum voor Jeugd en Gezin is daarop aangesloten. En als het kind meerdere problemen heeft wordt dat zichtbaar in de verwijsindex. Je kunt een heel moeilijke casus verzinnen, maar ik ben niet van de afdeling difficulteren. Het gaat erom dat we voor het gros van de jongeren en de ouders een zorginfrastructuur neerleggen die werkt.’

 

‘Discussie over Bureaus Jeugdzorg is verspilling van energie’

 

Minister Rouvoet vindt dat gemeenten te gemakkelijk roepen dat de provinciale Bureaus Jeugdzorg moeten worden overgedragen aan de gemeenten. Hij vindt een vroegtijdige discussie hierover een verspilling van energie. Gemeenten stellen dat de Bureaus Jeugdzorg onder hun verantwoordelijkheid ouders en jongeren sneller aan goede zorg kunnen helpen. Nu dit jaar de Wet op de Jeugdzorg wordt geëvalueerd, laait de discussie weer op.

 

Tot irritatie van Rouvoet. ‘Laat ik dit zeggen: het zou goed zijn als vanuit de gemeenten niet voortdurend vanuit een concurrentiepositie naar de provincies wordt gekeken, en andersom. In het huidige stelsel is er volgens mij een hele duidelijke taakverdeling, waarbij er wel raakvlakken zijn. Gemeenten staan aan de lat voor wat betreft de preventie en daar zijn de Centra voor Jeugd en Gezin voor. Dat ís geen concurrent van de Bureaus Jeugdzorg. Wie dat stelt, heeft het niet goed begrepen of is op zoek naar terreinverbreding.

 

‘De centra zijn een bundeling van wat er preventief allemaal al bij gemeenten ligt. Gemeenten die zeggen: we weten niet of we trek hebben in die centra en de preventie, die gaan eraan voorbij dat ze al lang verantwoordelijk zíjn voor de jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning. VNG-voorzitter Annemarie Jorritsma zegt “de provincies maken er een potje van, het moet naar de gemeenten”. Ik zeg niet dat het niet die kant op zal gaan, maar om daar op vooruit te lopen vind ik merkwaardig. En de suggestie dat het straks allemaal heel goed zal gaan als het bij 441 gemeenten ligt dat is vooralsnog een onbewezen stelling.’

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie