Advertentie
sociaal / Achtergrond

Reclassering in uitvoering

De reclassering anno 2008 is na vele hervormingen te zakelijk, te versnipperd, te repressief en biedt te weinig zorg, stellen critici. In zes reportages de alledaagse praktijk van de reclassering en de gaten in het systeem.

29 augustus 2008

Tweeluik

 

De reclassering is een belangrijke, maar relatief onbekende speler op het veld van veiligheid. Elke dader komt er mee in aanraking, maar slechts weinig burgers weten uit welke onderdelen de reclassering bestaat en wat die precies doen.

 

De afgelopen jaren hebben zich op het werkterrein van de reclassering immense veranderingen voorgedaan. De geldstromen, de taken en de bevoegdheden zijn volledig op de schop gegaan. Zowel reclasseringsmedewerkers als verdachten en daders hebben moeten wennen aan de nieuwe werkwijze. Niet iedereen is er van overtuigd dat de veranderingen ook verbeteringen zijn. Breed leeft de zorg dat menig (ex-)-gedetineerde inmiddels niet meer de hulp krijgt die nodig is om op het rechte pad te belanden en te blijven. Tegelijkertijd eist de samenleving dat de criminaliteitscijfers worden teruggedrongen. In een tweedelige serie verhalen schetst Binnenlands Bestuur een beeld van ‘de’ reclassering en de veranderingen die zich hebben vertrokken.

 

Deze week deel 2: reclasseringswerk in de praktijk en de gaten in het systeem. Vorige week ging het in dit tweeluik over de managers en de theorie van de reclassering.

 

Zware jongens

 

Het is een aparte combinatie, de drie reclasseringswerkers bij elkaar aan tafel in Amsterdam. Het uiterlijk van stevige sportschooljongens. De taal van welzijnswerkers. Zwaar getatoeëerde armen, en toch praten over ‘keuzes teruggeven’, ‘levelen en invoegen’, en ‘meeparticiperen in de gedachtenwereld van die jongens’.

 

En ‘die jongens’, dat zijn dan de harde-kernjongeren die Amsterdam onveilig maken. Bij de jongvolwassenen-unit van Reclassering Nederland in Amsterdam worden ze sinds november 2007 onderworpen aan een ITB-traject: intensieve traject begeleiding. En intensief is het, zo vertellen de reclasseringswerkers Mano Pijloo (37), Jermaine Dahl (32) en hun coördinator Junus Latul (55). Ruim twintig keer per week contact met de dader komt voor, in de eerste fase van de ITB. Uren en uren praten, mee op pad naar thuis, werk of sportclub, adviezen geven, het zelfbeeld van jongens die uit detentie komen weer opkrikken.

 

Pijloo: ‘We proberen te bereiken dat ze weer trots worden op zichzelf, dan is het makkelijker om niet te recidiveren.’ Latul: ‘Naast controle en toezicht is de essentie van ons werk dat we in de binnenwereld van de jongere komen. We proberen door te dringen tot hun geweten, zicht te krijgen op hoe deze jongens denken. Ze hebben vaak een grote afstand tot de Nederlandse samenleving.’

 

Pijloo: ‘Je probeert het gedrag van zo’n jongen te snappen, zijn onmacht te begrijpen. Waarom gedraagt hij zich zo? Vaak hebben ze geen enkel respect voor zichzelf of voor de maatschappij, ze voelen vaak zelfs haat. “Het zijn toch allemaal racisten”, zeggen ze dan. Maar ze hebben vrijwel geen gesprekspartners met wie ze die gevoelens kunnen bespreken en dat proberen wij hen dan te bieden.’ Hoe invoelend ook, het is allemaal wel op strakkere leest geschoeid dan vroeger.

 

Pijloo: ‘In het verleden zorgde je dat het goed kwam voor de klant, je was een soort aanleunpunt. Nu stimuleren we de zelfredzaamheid veel meer, aan het einde van de rit moet hij het allemaal zelf kunnen. En dat doen we niet door alleen maar de frequentie van het contact te verhogen, want dan is het gebaseerd op lucht. We gaan de diepte in. Het gaat om inzicht in eigen handelen.’

 

De problematiek waarmee deze reclasseringswerkers te maken krijgen doet onwerkelijk aan. Zoals het geval van die 24-jarige Antilliaanse jongen, een dwangmatige dief van auto’s en motoren. ADHD’er. En borderline-patiënt. En lijder aan ODD, een agressieve gedragsstoornis. Een IQ van 55. Slechte beheersing van de Nederlandse taal. Schulden. Geen werk, geen verzekeringen, geen huisvesting. ‘We moest dus helemaal vanaf niets gaan opbouwen.’ Tot het punt dat de jongen schuldenvrij en met een dak boven zijn hoofd een baantje vond, als vuilnisman. ‘Dat was echt zijn ideaal. Hij was echter nogal vergeetachtig. Dus sms’te ik hem elke ochtend: ‘Denk er aan om naar je werk te gaan!’, blikt Jermaine Dahl terug.

 

Mano Pijloo: ‘Je probeert ze ook uit een bepaald milieu te trekken. Dan spreek je bijvoorbeeld niet af in een snackbar maar in een wat betere tent. En dan vragen ze aan je: mag ik hier ook komen dan..? Ze denken echt dat dit soort dingen allemaal onbereikbaar zijn voor hen.’ Inmiddels spreekt het zich rond onder criminele jongeren in Amsterdam: wie ITB krijgt, wordt daadwerkelijk vooruit geholpen. ‘De straatwaarde van het ITB-team is positief’, zo zeggen de reclasseringswerkers het. ‘Op straat zeggen die jongens tegen elkaar: vraag bij de rechter maar om ITB.’

 

Verplicht reclasseringstoezicht na afloop van detentie duurt maximaal twee jaar. Intensieve trajectbegeleiding wordt door de rechter opgelegd als bijzondere voorwaarde, vaak in combinatie met electronisch toezicht ofwel electronische controle (EC). ITB duurt maximaal 9 maanden: drie maanden met electronisch toezicht, drie maanden zonder, en drie maanden nazorg. Houdt een dader in een ITB-traject zich niet aan de voorschriften en afspraken die hij met de reclassering maakt, dan gaat zijn zaak terug naar het Openbaar Ministerie en wacht in principe de gevangenis.

 

De trainer

 

Ze verzorgt trainingen. Ze probeert gedetineerden de noodzakelijke vaardigheden bij te brengen om normaal te functioneren in de samenleving. Niet gelijk erop slaan als je je zin niet krijgen. Geen schulden maken. ‘Soms is het heel erg basaal’, weet trainer Jacolien Brouwer inmiddels uit ervaring. ‘Sommige van deze jongens hebben nog nooit gepind of een acceptgiro gezien, die zitten al jaren in het verslaafdenmilieu en hebben echt geen flauw benul van financieel verkeer. Maken hun post vaak niet eens open, dichten telkens het ene gat met het andere. Ze zijn op straat opgegroeid en hebben gewoon het gereedschap voor sociale omgang niet. Ik vraag hen soms: wat heb je van huis uit eigenlijk meegekregen? Dan zijn er bij die schrijven: “niks”.’

 

Die lacunes proberen de reclasseringswerkers in de gevangenis te dichten met trainingen. ‘We kijken hoe we ze het beste naar buiten kunnen begeleiden met een goed gevulde rugzak.’ De programma’s hebben welluidende namen als ‘Cognitieve vaardigheidstraining’ (Cova), ‘leefstijl’, ‘terugvalpreventie middelen’ of ‘budgettering’.

 

De Cova-training (twintig sessies van 2,5 uur) probeert de soms wat primaire denkpatronen van de gedetineerden enigszins in goede banen te leiden. ‘Veel jongens zijn rechtlijnig en kunnen agressief reageren als ze hun doel niet bereiken. Hun motto is: “My way or the highway”, niet overtuigen maar afdwingen. Ze verplaatsen zich nauwelijks in een ander, ze kijken met oogkleppen op. De meesten van hen vinden de Cova-training niet nodig. Daar zit nu net het tekort, ze ontberen zelfkritisch vermogen’, stelt Brouwer. ‘De bedoeling is dus hen te laten nadenken, over hun gedrag, over hun overtuigingen en over morele dilemma’s als: wat is erger, stelen of bedriegen? En we schaven aan hun sociale vaardigheden.’

 

Ook de budgetteringstraining is heel praktisch van aard. Zoals deze ochtend in de gevangenis in Krimpen aan den IJssel. Oswaldo, Regilio, George en Abdul krijgen tips over zuinig leven: kraan dicht tijdens het tandenpoetsen, niet te vaak uit eten, en prijzen vergelijken voordat je iets koopt. Na de pauze wordt de jongens bijgebracht hoe correct om te gaan met schuldeisende instanties. In het rollenspel zegt ‘deurwaarder’ Regilio dat het ‘dan maar tijd is voor spierballentaal, politie en zo, de deur intrappen’. En ‘incassobureau’ George: ‘Dan halen we gewoon je hele huis leeg, tafels, stoelen, alles!’. Oswaldo mengt zich in de discussie: ‘Na twee jaar hoef je niet meer te betalen, ook al komt het voor de rechter.’ Hij spreekt uit ervaring.

 

Terwijl trainer Brouwer uitleg geeft over termen als ‘ingebrekestelling’ en ‘incassotrajecten’ komen de vragen en de verhalen. Oswaldo: ‘Ik kreeg een brief van Justitie, dat ik 10.000 euro moest betalen, binnen twee maanden anders kwam er duizend euro bovenop.’ Brouwer belooft er eens naar te kijken. George: ‘Dus er is helemaal geen verschil tussen een deurwaarder en een gerechtsdeurwaarder..? Dat is psychische manipulatie!’ Oswaldo: ‘Die mensen worden gewoon genept dus!’

 

Dan gaat het over de beste manier om contact te leggen met instanties. George: ‘Ik ga langs. Dan blijf ik gewoon wachten tot er iemand komt, dat doe ik vaak. Of ik stuur een email, dan kunnen ze ook niet weigeren dat ze niks hebben ontvangen.’ Aan het einde heeft hij nog een vraagje aan de trainer: ‘Als mensen slecht met je praten, welke maatregelen kan ik dan nemen? Als ik zeg: ik wil een regeling treffen, en zij zeggen: ga maar werk zoeken, welke stappen kan ik dan nemen?’

 

In de nazit legt George uit dat hij eigenlijk niet deel wilde nemen aan deze cursus omdat hij geen schulden heeft. ‘Ik doe het onder dwang, want als ik niet meedoe mag ik niet met verlof. Ik steek er wel wat van op, dat wel, maar ik zou veel liever in de praktijk hulp hebben.’

 

De andere deelnemers zijn gemotiveerder, ze vinden het belangrijk dat ze leren uit de schulden te blijven en maatrehun administratieve zaakjes beter te regelen. ‘En’, zegt Regilio, ‘ik kan nu mijn zoon leren met geld om te gaan’.

 

Jacolien Brouwer: ‘Vroeger zat de reclassering in de gevangenis, we hadden hier een eigen celletje. De gedetineerden konden zo binnenlopen en me even aan de jas trekken. Tegenwoordig komen ze nog regelmatig naar me toe en vragen: bent u van de reclassering? Kunt u even langskomen? Dan leg ik uit dat ze voor praktische zaken nu bij de MMD’er (medewerker maatschappelijke dienst) moeten aankloppen. “Ik ben trainer”, zeg ik dan.’

 

Opgekrabbeld

 

‘Vorige week heb ik bij Blokker een televisie gekocht. Netjes afgerekend en zo. Vroeger nam ik die gewoon mee’, vertelt Alfred (50) zonder een spier te vertrekken. Hij is veelpleger, berucht winkeldief. Het afrekenen van zijn boodschappen is voor hem een grote stap vooruit. De vraag was, wat hij had opgestoken van de diverse trainingen die hij van de reclassering heeft gehad, zoals de Cova-training (cognitieve vaardigheden). Alfred: ‘Eerst denken, dan doen! Dat zit nu goed in mijn geheugen. Als ik een fiets zie die niet op slot staat, neem ik die niet meer mee.’

 

Alfred komt van ver. ‘Ik ben veelpleger geworden van Justitie uit’, zegt hij in zijn eigen woorden. Een magere man, klein snorretje, blauw wit rode trui. Voormalig verslaafd, 36 jaar lang, ‘ploffies roken’ in Haags junkenjargon. Op zijn vijftiende voor het eerst voor de rechter, en dat is sindsdien, even rekenen, ‘nog een keer of vijftig, zestig gebeurd’. Alfred belandde in de top-100 van Haagse veelplegers, werd in december 2006 voor de zoveelste keer opgepakt en kreeg ditmaal een ISD-maatregel opgelegd: twee jaar opsluiting in een Instelling Stelselmatige Dader.

 

‘Het kwam als een uitgereikte hand naar me toe’, zegt hij nu. ‘Het is misschien wel mijn geluk geweest’. Kort voor zijn arrestatie had Alfred de drugs al afgezworen en was overgestapt op methadon. ‘Het ging me vervelen, ik had er geen zin meer in om telkens terug te vallen, en de leeftijd hè?’ Onder het toeziend oog van GGZ-reclasseringsinstelling Palier, onderdeel van de SVG, kreeg Alfred leefstijltraining en terugvaltraining middelen. ‘Die eerste heeft me zelfstandigheid geleerd, en respect voor een ander. Het gaat om de omgang, de manier van doen, hoe je buiten de gevangenis functioneert. De een heeft familie, een ander niet, voor iedereen is het anders’, vertelt hij.

 

‘En op de terugvaltraining leer je nadenken voordat je weer gaat gebruiken. Eerst zei ik altijd “Geef mij ook eens een trekkie”, nu niet meer.’ Inmiddels woont Alfred in een begeleid-woonproject, zijn ISD-maatregel loopt af en hij wacht op reguliere huisvesting. Ook als de justitiële titel afgelopen is, mag Alfred – in tegenstelling tot “gewone” delinquenten - nog contact blijven zoeken met zijn toezichthouder van de reclassering, in zijn geval klinisch reclasseringswerker Martine Plomp.

 

‘Als veelpleger heeft Alfred in feite een streepje voor’, legt Plomp uit, ‘want hij kan altijd terugvallen op onze zorg. In diverse arrondissementen zijn hierover onder het kopje “justitieel case management” speciale afspraken gemaakt.’ ‘Als ik ergens mee zit, kan ik haar bellen’, zegt Alfred. ‘Dat is nog niet gebeurd. Ik heb nog geen tegenslagen gehad.’

 

De reclassering maakt moeilijker gevallen mee dan dat van de afgekickte Haagse draaideurcrimineel. Plomp: ‘Alfred heeft nog banden met zijn familie, hij heeft geen schulden, en hij heeft nooit zware delicten gepleegd, alleen winkeldiefstal. Zijn zaakjes heeft hij altijd zelf weten te regelen, de hulpverlening heeft hij altijd ontweken. Hij is gemotiveerd nu en maakt een goede kans te slagen.’

 

Ook Saïd heeft zijn leven inmiddels weer redelijk op de rails. Twee dagen voor het gesprek is zijn ISD-maatregel afgelopen, vertelt hij trots. Zijn schulden zijn bevroren, ‘als ik twee jaar niks meer doe dan worden ze kwijtgescholden’. Hij wacht op een huis, en dan kan de 38-jarige voormalige Haagse veelpleger weer op eigen benen verder. ‘Ik denk dat ik het wel aankan’, zegt hij. Inbraak was zijn business, vanaf zijn twintigste een keer of 20, 30 veroordeeld. Heroïne, cocaïne, ‘en nu niks meer, in de ISD ben ik er vanaf gekomen’.

 

Hij was niet blij toen hij de maatregel in 2006 kreeg opgelegd. ‘Klote, dacht ik, twee jaar is lang! Ik zei tegen mezelf: laat ik maar meedoen met al die groepen, dan ben ik het snelste uit de bajes en kan ik weer gebruiken. Maar ik merkte dat het langzaam beter ging, ik kreeg weer contact met mijn familie, mijn ouders.’ Van de trainingen in de gevangenis heeft hij het nodige opgestoken, vertelt hij. ‘Ik leerde hoe ik mensen moet aanspreken, hoe ik voor mezelf kan opkomen, en hoe ik clean kan blijven. Toch wel nuttig. Zonder ISD was me dit allemaal niet gelukt, ik kreeg telkens maximaal vier maanden cel, dat is te kort om af te kicken.’

 

In de loop van zijn decennialange criminele carrière heeft Saïd de nodige ervaring opgedaan met de reclassering. ‘Ik merk wel dat ze vroeger meer tijd voor me hadden. Ik kon gewoon binnenlopen wanneer ik die behoefte had. Laatst moest een reclasseringswerker een rapport over me schrijven, hij zou ook bij de rechtbankzitting komen, maar hij was er niet. En in de gevangenis ben ik ook niet bezocht. De enige keer dat ik die reclasseringswerker heb gezien was toen hij een rapport moest schrijven en dat was het.’

 

Sinds hij uit de gevangenis is, heeft Saïd te maken met een andere reclasseringswerker. ‘Binnen heb je de een, buiten de ander. Dat is niet prettig. Met de eerste bouw je toch een vertrouwensband op. Daarna moet je weer helemaal opnieuw beginnen.’

 

Werk of straf

 

Erg onder de indruk zijn ze niet van hun straf, de drie mannen die in het Groningse Winschoten de hele dag schroefjes staan in te pakken. ‘Ik kom hier fluitend naar toe’, zegt Hendrik (49). Hij is veroordeeld voor fraude. Onterecht, vindt hij nog steeds. ‘Maar daardoor had ik dus een schuld van 160.000 euro. Daar ben ik met 240 uur werkstraf mooi in één klap van af. ’s Avonds ben ik gewoon vrij, en het werk, daar lách ik om. Ik was stratenmaker van beroep. Nee, het voelt niet echt als een straf’, zo oordeelt de Groninger.

 

Joris dan maar. Lonsdale-uiterlijk, 21 jaar, veroordeeld tot 60 uur werkstraf voor drugshandel en wapenbezit. ‘Ik heb nu zestien uur gedaan, en het bevalt hartstikke goed. Het is gezellig hier. Wel keihard zwoegen voor geen geld, maar het schrikt me niet af. Ik zou het risico zo weer nemen’, zegt hij onomwonden. ‘Dat komt, omdat ik geen baan heb. Van een uitkering kan ik niet leven, zo simpel is het. En de gevangenis lijkt me erger dan dit.’

 

Nummer drie is Hans, 44 jaar oud. ‘Deze keer heb ik 28 uur gekregen. Morgen nog vier uurtjes, dan ben ik weer klaar’, zegt hij opgewekt. Het is zijn derde werkstraf alweer. Telkens voor openbare geweldpleging en mishandeling. ‘Ik heb gewoon losse handjes’, vertelt hij. Uit zijn mond klinkt het als een soort onontkoombaar natuurverschijnsel. ‘Soms op straat krijg je gewoon ruzie, je kunt nu eenmaal niet altijd rustig blijven. En dan begin ik te flippen, dat is gewoon mijn kwaal.’ De twee voorgaande werkstraffen hebben hem er niet van kunnen weerhouden om weer door het lint te gaan. ‘Al is het wel echt een straf hoor!’, verzekert de vrachtwagenchauffeur. Hij heeft een snipperdag opgenomen om zijn werkstraf te kunnen vervullen.

 

Assistent-werkleider Eltje Palts hoort het allemaal met een licht-cynische glimlach aan. ‘Degenen met een gezin krijgen in ieder geval geen lastige vragen waarom ze een poosje weg zijn. Maar eigenlijk zou een rechtbank na twee taakstraffen moeten zeggen: ga jij nu toch maar eens een poosje zitten.’

 

Over de afschrikwekkende werking van taakstraffen bestaan de nodige twijfels. Volgens Sjef van Gennip, directeur van Reclassering Nederland, moeten ‘kale’ werkstraffen eens wat vaker worden opgetuigd met een leerstraf of een verplichte training. ‘Bovendien doen mensen door een werkstraf ook werkervaring op en kunnen ze wennen aan een normaal dagritme.’ De Stichting Verslavingsreclassering GGz stelt zich op het standpunt dat er vaker een element van zorg of behandeling aan moet worden gekoppeld.

 

Oege Posthuma is werkmeester van De Uitrit, het project voor taakstraffen van Reclassering Nederland in Winschoten. Met zijn boomlange gestalte zetelt hij in een kantoortje in een uithoek van de gemeentewerf in de Groningse plaats. Aan de muur posters van schaarsgeklede dames.

 

Achter zijn werkplek begint de fabriekshal waar de drie Groningse mannen hun taakstraf vervullen. ‘Ik geef het je te doen, de hele dag moertjes, schroefjes en boutjes inpakken. Van acht tot half vijf, ook als je ziek, zwak en misselijk bent en de dag ervoor bent gaan stappen’, zo prijst Posthuma zijn product aan. ‘Het beeld is toch dat mensen hier niks uitvoeren en dat het niks voorstelt. Heel frusterend is dat. De mensen willen het gewoon niet zien, totdat ze het een keer zelf meemaken’, aldus Posthuma. ‘Wie hier de eerste keer komt, heeft het moeilijk. De jongens in Groningen weten: als ik naar Posthuma moet, is het menens. De nacht voordat ze komen doen ze geen oog dicht van de stress’, aldus de werkmeester.

 

‘Als ze beginnen zeg ik: ‘Jullie moeten gezellig met elkaar een stukje werk afleveren. Als ik plezier heb, hebben jullie het ook. Als ik geen plezier heb, hebben jullie het moeilijk. Ik doe dit werk nu vijftien jaar. Nog nooit trammelant gehad.’ Posthuma heeft, net als elke werkmeester, een flinke figuurlijke stok achter de deur: wie zich niet aan de regels houdt, krijgt een gele kaart. Bij een tweede overtreding gaat het dossier terug naar de reclassering. Vaak betekent dat alsnog celstraf.

 

Soms krijgt iemand nog een herkansing - tot frustratie van menigeen bij de reclassering. Herkansingen ondermijnen het gezag van de werkmeesters en verminderen de afschrikwekkende werking van de taakstraf. ‘Ik heb zo’n drugskikkertje hier zes, zeven keer zien terugkomen’, zegt Posthuma. ‘Ik kon met hem praten wat ik wilde, het had geen zin. Ik drong gewoon niet door, kreeg hem niet op het rechte pad. Nu heeft hij een vrouw en een kindje en gaat het prima.’

 

Hoewel een taakstraf volgens de wet maximaal 240 uur mag bedragen, ziet Posthuma soms daders binnenkomen met veel meer uren. ‘Laatst had ik er eentje die 516 uur werkstraf opgelegd had gekregen van de rechtbank. Die had enkele vonnissen samengevoegd. Voor ons is dat vervelend, want zo iemand telt dan maar voor twee productietikken. Terwijl ik voor datzelfde urenaantal ook twintig man kan plaatsen die ieder zo’n vijfentwintig uur werkstraf hebben. Dat is dan twintig productietikken.’

 

Net als andere onderdelen van de reclasseringsorganisatie is ook de sectie taakstraffen de afgelopen jaren veel zakelijker gaan werken, weet Posthuma. ‘Vroeger was het toch wat softer. Nu geldt gewoon: dit zijn de regels, punt uit. Het is allemaal professioneler geworden.’ Zo heeft de reclassering sinds 2002 eigen werkmeesters in dienst. Het pand in Winschoten is van de gemeente, en de huur à 7000 euro per maand moet gewoon worden terugverdiend met het commerciële inpakwerk.

 

In de loods weegt Hans zijn zoveelste schepje schroefjes af, Joris doet ze in plastic bakjes die Hendrik op een pallet stapelt. ‘Pfff…’, verzucht Hans, ‘Tien uur lang schroefjes inpakken…. Doe het zelf maar eens! Maar goed, toch liever dit dan de gevangenis…’ Reclassering Nederland heeft het dossier met de ‘samengevoegde vonnissen’ waar Oege Posthuma aan refereert, nader bekeken. Het betreft een eerste vonnis van oktober 2007 van 176 uur werkstraf. Die was nog niet uitgevoerd toen betrokkene in januari 2008 voor een ander feit werd veroordeeld tot opnieuw honderd uur werkstraf. Op die rechtszitting vorderde het Openbaar Ministerie ook nog de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf voor een feit uit 2005. De officier van justitie vroeg om celstraf maar de rechtbank zette die eis om in een derde werkstraf van 240 uur. Daarmee kwam het totaal op 516 uur, minus twee uur wegens reeds uitgezeten hechtenis.

 

‘Het staat bij ons geregistreerd onder twee verschillende parketnummers dus we krijgen voor deze zaak ook twee keer betaald’, licht een woordvoerster van Reclassering Nederland toe. ‘Dit soort gevallen maakt bij ons 0,3 procent uit van de taakstraffen die we binnenkrijgen. Het gaat dus om volstrekt verwaarloosbare aantallen.’

 

Gaat hij weer in de fout?

 

Schuchter zit Deepak, een Hindostaanse jongeman van begin twintig, tegenover de reclasseringswerkster. Hij gaat onder het vergrootglas, om te bekijken hoe groot in zijn geval het recidivegevaar is. Deepak heeft zijn (inmiddels ex-)vriendin klappen verkocht.

 

Om aan de rechtbank te kunnen adviseren over de strafmaat neemt de reclassering een RISc af: Recidive Inschatting Schalen. Met dat diagnostisch instrument wordt een verdachte figuurlijk uitgekleed. ‘Jullie willen alles van me weten’, zo is Deepak vooraf al verteld. Hij gaat er eens goed voor zitten. Zijn opleiding, zijn werk, zijn familie-omstandigheden en zijn strafblad worden doorgenomen. Deepak is al eerder veroordeeld voor diefstal met geweld. Zelf noemt hij dat geval een ‘vechtpartij op straat.’ Ook kreeg hij al eens een werkstraf voor mishandeling binnen een andere relatie.

 

‘Voor mij springt het agressieverhaal er bij jou uit’, stelt reclasseringswerkster Marianne van Seters, ‘ vertel er eens wat over’. Deepak: ‘Ik ben in een relatie best wel serieus. Ik hou er niet van om aan het lijntje gehouden te worden. Dat maakt me pissig. Bijvoorbeeld als mijn vriendin contact heeft met andere jongens. Die dag was het niet mijn bedoeling om haar te gaan slaan, maar ik wilde het uitmaken en toen begon ze me grote praatjes te geven’, zo vat Deepak dit geval van huiselijk geweld samen. Hij had twee biertjes op, ‘maar dat doet me niks hoor, dat wil niet zeggen dat ik dan ruzie ga zoeken. Maar zij is ook zo’n gek wijf…’

 

Het begon met een gesprekje op de galerij van haar flat, toen naar binnen, ‘praten, praten, praten, en toen werd ik kwaad en heb ik haar geslagen.’ ‘Hoe vaak, waar?’, vraagt reclasseringswerkster Marianne van Seters. ‘Met de vlakke hand in het gezicht. En een paar keer toen ze op bed lag. Maar niet op haar rug, ik weet dat die zwak is, daarom heb ik daar niet geslagen. En misschien heb ik haar één keer met de vuist gestompt. Maar ik heb haar niet geschopt, zoals zij beweert. Als ik dat had gedaan, was ze daar blijven liggen. Zo erg was het allemaal niet.’

 

Hij weet niet goed wat hem bezielde, zegt hij nu. ‘Ik word gewoon boos als ze tegen me liegen. Dan denk ik: waarom flik je dit? Ik doe dat toch ook niet bij jou?’ Van Seters: ‘Dus je wordt agressief als je het gevoel hebt dat jou onrecht wordt aangedaan?’ ‘Zo kan je het wel zeggen’, erkent Deepak. Inmiddels heeft hij een nieuwe vriendin. ‘Zoiets gaat nooit meer voorkomen. Dit moet ophouden. Misschien is er iets mis met mij. Ik vind zelf van niet, maar misschien vinden anderen dat wel. Ik moet het slaan afleren. Slaan is altijd verkeerd. Ik ben niet haar vader, dus mocht ik haar niet slaan.’

 

Van Seters: ‘Vind je dat je een agressieprobleem hebt?’ Deepak: ‘Ja, ik denk het wel. Dit is al de tweede keer dat het gebeurt, en telkens om een domme reden.’ Als het delict is doorgenomen, volgen er vragen over de financiële situatie en de vriendenkring. Dan moet Deepak ter plekke nog een ‘zelfrapportage’ invullen, met vragen over hoe hij onder bepaalde omstandigheden reageert en hoe hij tegen zijn eigen problematiek aankijkt.

 

Van Seters vraagt of ze Deepaks moeder en een vriend mag bellen voor informatie, en kondigt al aan wat haar advies zal worden: ‘Het zal je niet verbazen: ik vind dat De Waag (een forensische kliniek) met je aan de slag moet.’ Deepak knikt. Over drie weken mag hij het rapport komen inzien. Een uur en tien minuten na aanvang van de risico-diagnose staat hij weer buiten.

 

‘Dit waren meer pittige vragen dan in de andere gesprekken die ik met begeleiders heb gehad’, overpeinst hij hardop. Van Seters moet de uitkomsten van het gesprek nog invullen in het systeem. Daar zit een subjectief element in: Deepaks antwoorden over bijvoorbeeld zijn drinkgedrag moeten worden omgezet in een cijfer op een schaal. Het computersysteem verwerkt alle scores vervolgens automatisch tot een recidive-risico (laag, midden of hoog). ‘Maar dit wordt een behandeling plus toezicht, dat weet ik nu al’, zegt ze.

 

Inderdaad luidt het strafadvies/plan van aanpak enkele weken later: twee jaar toezicht door de reclassering, en een agressieregulatie-training in forensische kliniek De Waag. ‘Het gaat mis in categorie 11: denkpatronen, gedrag en vaardigheden. Deepak heeft een kort lontje, met name in relaties.’ Het recidive-risico wordt ingeschat als gemiddeld. ‘Dat is ons werkterrein’, zegt Van Seters. ‘Bij een lage score is interventie niet nodig, en een hoge score is misschien te heftig voor de reclassering zelf. Die verwijzen we dan door.’ Deepak zit er net tussenin: hij scoort ‘gemiddeld’ maar de agressietrainingen die de reclassering zelf verzorgt acht Van Seters toch te licht. ‘Deze jongen heeft echt behandeling nodig.’

 

De gaten gedicht

 

In de regio Eindhoven loopt een 75-jarige voormalige gedetineerde rond, een beetje eenzaam en op zichzelf. Hij heeft af en toe behoefte aan een klankbord. Drie jaar geleden pleegde hij, nogal openlijk en opzichtig, een winkeldiefstal. ‘Daarmee wilde hij, niet voor het eerst, de politierechter bewegen om hem weer onder reclasseringstoezicht te stellen’, zegt Louis Yntema, reclasseringswerker bij het Leger des Heils in Eindhoven.

 

De reclassering mag sinds twee jaar alleen nog werk verrichten als Justitie daar opdracht voor heeft verleend. Zit iemands proeftijd er op dan mag de reclasseringswerker niets meer doen. Dat is de papieren werkelijkheid. ‘In het geval van die bejaarde man hebben we nu besloten om zijn dossier niet te sluiten’, vertelt Yntema. ‘Ik laat in de computer gewoon het “plan van aanpak” open staan. Om de twee á drie maanden roep ik hem op voor een gesprekje, en hij mag me bellen. Eigenlijk mag het niet, maar de leiding staat er achter. Als we hiermee die man aan de goede kant van de streep houden, dan dient dat een maatschappelijk doel. Al kan je zoiets niet te pas en te onpas doen want dan kom je niet uit met je productie.’

 

Het is een mooi voorbeeld van de oplossingen die de reclassering op de werkvloer verzint voor het keurslijf dat Den Haag de sector de afgelopen jaren heeft opgelegd. Formeel mag de reclassering geen hulp meer bieden als iemand volledig is ‘afgestraft’. Als de proeftijd erop zit en de zogeheten justitiële titel is geëindigd, moet iemand het zelf zien te rooien, eventueel met hulp van gemeente of regulier maatschappelijk werk. Justitie trekt de handen er van af. Een vrijgelaten gedetineerde opwachten bij de gevangenispoort en even naar een kliniek of een woningcorporatie begeleiden is niet langer declarabel.

 

De directeuren van de drie reclasseringsinstellingen geven in de gesprekken met Binnenlands Bestuur echter te kennen dat ze de voorschriften met een korrel zout nemen. Als hulp echt nodig is terwijl er geen justitiële titel meer voor is, wordt die toch verleend. Achteraf wordt dan wel bekeken waar het geld vandaan wordt gehaald, zo is de teneur.

 

Louis Yntema: ‘Als we letterlijk zouden handelen volgens de protocollen van Justitie, zouden we in veel gevallen niet eens bij onze cliënten uitkomen. Officieel moeten we, als iemand met verplicht reclasseringstoezicht na twee of drie oproepen niet komt opdagen, hem rapporteren bij het Openbaar Ministerie. Maar daklozen en verslaafden zijn vaak kopschuw, echte zorgmijders. Die moet je eerst verleiden om zich aan ons te binden. Dus die gaan we dan toch opsporen, organisaties vragen of ze weten waar iemand uithangt. Outreachend werken. We interpreteren de voorschriften naar de geest, niet naar de letter.’

 

Ook op andere manier worden gaten in het systeem gedicht. Zeer veel gedetineerden kampen met grote schulden. Uit een recente evaluatie in Den Haag van de nazorg aan 1412 gedetineerden blijkt dat 54 procent schulden heeft en 46 procent kampt met vorderingen van het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau). Menig gedetineerde komt uit de gevangenis, krijgt een nieuwe woning, en vindt op de deurmat een stapel achterstallige boetes en aanmaningen van deze dienst. De verhalen doen de ronde over ex-gedetineerden die nieuwe meubels krijgen van de sociale dienst, waarna de deurwaarder op last van het CJIB alles weer komt halen. Of betrokkene kan meteen terug naar de gevangenis omdat hij het geld niet heeft om de boetes te betalen.

 

‘Justitie stuurt op groepen. Veelplegers bijvoorbeeld. Maar je hebt veelplegers van 18 jaar oud of van 65 jaar oud. De een is zwaar psychiatrisch gestoord, de ander verslaafd. Ze zijn allemaal verschillend. Je moet dus kijken: waar loopt het individu tegenaan? Een instantie als het CJIB doet dat niet. Dat is net een wals die niet naar mensen kijkt, alleen naar gironummers’, zegt Thees Gernler, manager bij GGZ-reclassering Palier in Den Haag. ‘Als iemand therapie heeft bij de psychiater maar elke dag staat de deurwaarder op de stoep, dan werkt die hulp echt niet.’

 

Het is juist de taak van de reclassering om hulp te bieden bij ‘broodnood-vragen’, stelt ook Gernlers collega-manager Andrea Westgeest. ‘Zodra het CJIB ontdekt dat iemand weer een woonadres heeft, dan komen ze. Laatst hadden we het geval van een tbs’er die 18.000 euro aan boetes binnen één jaar moest betalen aan het CJIB. Dat kan natuurlijk echt niet. Een aanbod om 75 euro per maand te betalen werd geweigerd.’

 

In Den Haag is er voor dit soort gevallen een ‘armoedepotje’ gemaakt van 60.000 euro per jaar. Daaruit worden onder meer boetes van veelplegers aan het CJIB mee betaald. De gemeente Den Haag vult die pot, vertellen de Palier-managers. Daarnaast is er een project gestart waarbij veelplegers 1500 euro per jaar mogen bijverdienen zonder dat ze op hun uitkering worden gekort. Dat geld kunnen ze gebruiken voor onvoorziene uitgaven – zoals CJIB-boetes.

 

Edwin ten Holte, landelijk directeur van de Stichting Verslavingsreclassering waar Palier onder valt, is op de hoogte van de ‘boete-potjes’. Meerdere instellingen hanteren ze volgens hem, en het geld komt uit particuliere giften, zo verzekert hij. ‘Het wordt niet betaald van zorggelden of Justitiegelden, maar dan nog is het in feite hartstikke illegaal. Als we het echter niet doen, frustreren we het hele systeem. Als je iemand vanuit de gevangenis naar zijn nieuwe appartement laat gaan en meteen weer confronteert met een dwangsom gaat het natuurlijk meteen weer helemaal mis. Je kan niet de hele investering in die persoon om zeep helpen vanwege een boete van 5000 euro. Het alternatief zou zijn dat iemand in zo’n geval een maand langer in detentie blijft om zo de boetes te verrekenen.’

 

Er zijn meer grijze regelingen, vertelt de SVG-directeur. ‘Soms huren wij een woning van een woningcorporatie en zetten die op onze naam. Als een ex-gedetineerde er een jaar in heeft gewoond en het gaat goed, wordt de woning overgeschreven. Anders durft geen corporatie het aan om een woning beschikbaar te stellen. Formeel is er voor dit soort dingen geen ruimte, maar we doen het gewoon.’ Ook de reclassering van het Leger des Heils werkt met ‘cliëntenpotjes’ voor noodgevallen, erkent directeur Jacco Groeneveld. ‘Als iemand met veel moeite net een baan heeft gevonden, moet je hem niet meteen weer confronteren met een week detentie wegens openstaande schulden.’

 

Structureler van aard is het project dat het Leger met eigen geld en in samenwerking met de Dienst Justitiële Inrichtingen van Justitie heeft opgezet rond de nazorg aan ex-gedetineerden. Het Prison Gate Office (PGO) in Veenhuizen is er op gericht onderdak te vinden voor toekomstige ex-gedetineerden, om te voorkomen dat ze met de symbolische vuilniszak aan de gevangenispoort komen te staan.

 

Het gaat dan om gedetineerden die geen justitiële titel meer hebben en voor wie de mede-werker maatschappelijke dienstverlening tijdens detentie geen huisvesting heeft kunnen vinden. Vaak gaat het om gedetineerden die problemen hebben op meerdere leefgebieden: financiën, verslaving, psychische en lichamelijke gezondheid. Het PGO probeert een ‘naadloze overdracht’ tot stand te brengen tussen Justitie en gemeenten.

 

‘De huidige nazorg aan gedetineerden laat te wensen over. Het PGO vult een gat op dat er in het ideale geval niet zou mogen zijn’, aldus een recente evaluatie van het project. Tussen maart 2006 en december 2007 konden via het PGO 79 van de 118 aangemelde gedetineerden worden geplaatst in een instelling. Daarvan verbleven er na twee maanden nog 27 op dezelfde plek.

 

‘Dit lijkt niet zo veel, maar anderzijds is er toch een verbintenis met zorg tot stand gekomen met een op het eerste gezicht kansloze groep die zonder bemiddeling geen dak boven het hoofd zou hebben’, aldus de evaluatie van het project dat binnenkort wordt uitgebreid naar meerdere locaties, bij voorkeur in de grote steden. Vooral klanten uit de G4 zijn moeilijk te plaatsen, zo is de ervaring, omdat ‘de steden meer en meer een centrale poort hanteren waar elke dakloze zich dient te melden alvorens toegang te krijgen tot andere voorzieningen.’

 

Eindhoven, de vijfde stad van het land, heeft een maand geleden bij de minister van Justitie een plan ingediend voor een ‘regionaal detentie-transferium’ voor kortgestraften (tot 4 maanden) en langgestraften in de eindfase van detentie. Het idee is om gedetineerden afkomstig uit de regio Eindhoven in hun eigen sociale omgeving te behandelen. Vanaf de eerste dag in het transferium moeten de gevangenen meedoen aan lokale welzijns-, onderwijs- en reïntegratietrajecten, zowel binnen als buiten de muren. De hoop is dat er een dusdanige band met de betrokken instellingen groeit dat die – ook na afloop van de justitiële dwang – op vrijwillige basis blijft bestaan.

 

Na afloop van de straf moet de exgedetineerde ook nog een poosje in het transferium kunnen blijven wonen. Transmurale detentiezorg, ofwel een combinatie van ‘doorzorg’ en ‘nazorg’, zo noemt Eindhoven het. De Brabantse stad bestudeert ook ervaringen in het buitenland met gecombineerde huisvesting voor studenten en gedetineerden. ‘In Denemarken gebeurt het al, en de gedetineerden blijken zich op te trekken aan de studenten’, vertelt Piet Tondeur, coördinator van het Eindhovense integrale veiligheidsbeleid. Volgens hem is er behoefte aan een half open detentiefase, ‘een soort huiskamersituatie zoals we die indertijd hadden in het kader van de SOV-maatregel’ (strafrechtelijke opvang verslaafden).

 

Door een maatwerkaanpak is de recidive onder de Eindhovense veelplegers inmiddels gedaald tot 45 procent, tegen 72 procent eerst. Dat is mede te danken aan de verzakelijkte aanpak van de reclassering, erkent Tondeur. ‘Al schiet die hele productfinanciering soms wel door. Ik merk het aan het einde van de maand, dan moeten er ineens weer rapporten geschreven worden en is er geen tijd meer voor overleg over de beste behandelmethode voor een bepaalde gedetineerde. Soms wordt dat overleg dan uitgesteld, maar soms wordt dat rapport toch maar gewoon geschreven. Dan wordt zo’n gedetineerde wel tekort gedaan.’

 

Hans-Martin Don is SP-wethouder voor maatschappelijke zorg in Eindhoven. Daarvoor werkte hij als manager bij de reclassering van het Leger des Heils. ‘De reclassering heeft allemaal nieuwe producten, zoals die recidiveinschatting en de gedragsinterventies. Maar hoeveel wijzer wordt de klant daar nu van? Wordt hij eigenlijk wel bereikt? Wat levert al die verzakelijking op?’

 

Don heeft zo zijn twijfels. ‘Ik vraag me oprecht af hoeveel mensen er momenteel tussen de wal en het schip vallen bij de overgang van gevangenis naar gemeente. Harde cijfers heb ik niet, maar mijn intuïtie zegt: vijftig procent. Ik zie ze soms hier aan mijn bureau verschijnen. Dan denk ik: er is er weer eentje in de stad geland met al zijn ellende en nu begint alles weer van voren af aan.’

 

Omwille van privacy zijn de namen van reclasseringsklanten in deze reportages veranderd (uitgezonderd Alfred)

 

Kritiek op RISc

 

‘Het RISc-instrument is geen invuloefening, maar een aanvulling op de expertise van de reclasseringswerker’, aldus de officiële omschrijving.’ Er is discussie over nut en noodzaak van het middel. Zo is bij zedendelinquenten vaak aanvullend onderzoek nodig. ‘Die daders hebben hun leven qua werk en financiën vaak goed op orde. Negen van de tien keer scoren ze laag op recidiverisico, terwijl ik weet dat de kans op herhaling sky high is’, aldus reclasseringswerker Marianne van Seters.

 

‘Maar het blijft hoe dan ook lastig om mensen in korte tijd helemaal door te lichten en iets over hen te zeggen. Dat is ook alleen maar lastiger geworden omdat tegenwoordig het delict zo centraal staat en je minder over koetjes en kalfjes praat met een verdachte.’ Een reclasseringswerker heeft zeven uur voor het maken van een RISc en nog eens zeven uur voor het schrijven van een voorlichtings-, advies- of maatregelrapportage. ‘Heel redelijk’, vindt Seters.

 

Thees Gernler, manager bij GGZ-reclassering Palier in Den Haag, is niet te spreken over het RISc. ‘Het pretendeert iets te zeggen over het recidivegevaar, maar vergeleken met andere diagnose-instrumenten die al heel lang worden gebruikt in de forensische zorg is het een flutding. Zo’n RISc zegt bijvoorbeeld niets over de psychiatrische problematiek van een verdachte. En wat heeft het voor nut om enkele uren te besteden aan een veelpleger die al achthonderd keer met Justitie in aanraking is geweest? Dan wéét je toch dat de recidivekans hoog is?! Veel beter kun je die tijd besteden aan de vraag waaróm iemand verslaafd is, welke psychopathologie er aan ten grondslag ligt. Ook zegt de RISc niks over iemands intelligentie. Om zo’n training te kunnen volgen heb je een IQ van minimaal tachtig nodig. Een groot deel van onze cliënten zit daar ver onder.’

 

Van Seters: ‘Het afnemen van een RISc bij een veelpleger heeft in principe niet zo veel zin, dat klopt. Al is het wel de vraag of, als een verdachte weer bij ons terugkomt, de criminogene factoren nog steeds dezelfde zijn. Daar geeft de RISc dan een antwoord op.’

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie