VNG en kabinet moeten hardste noten jeugdzorg nog kraken
Volgens gemeenten staat geenszins vast dat de zorg door hervormingen goedkoper wordt. De VNG wil daarover harde afspraken.
Staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, ChristenUnie) heeft zijn belofte om in 2022 met verbeteringsplannen voor de jeugdzorg te komen, niet waargemaakt. Het overleg met de VNG zit vast op het geld. De kou lijkt niet uit de lucht.
Urgentie voelen
De plannen om de jeugdzorg te verbeteren hadden eigenlijk al op 1 januari 2022 klaar moeten zijn. De bewindsman zegt nu dat de onderhandelingspartijen ‘urgentie voelen’ en ontkent een impasse, iets wat eerder door zowel zorgaanbieders als de politiek (GroenLinks, PvdA) werd beweerd. De laatsten hebben sterk aangedrongen op een debat meteen na het kerstreces, medio januari. Maar het ziet er niet uit dat dit er gaat komen.
Hardste noten
Kort voor de kerst vormden rijk en de VNG een werkgroep met vertegenwoordigers van de ministeries van BZK, VWS en Financiën. Zij moeten scenario’s ontwikkelen die betrekking hebben op de financiële risico’s van de zogeheten Hervormingsagenda Jeugd. Over de uitkomsten spreken rijk en de VNG pas later deze maand. Pas daarna kan verder onderhandeld worden met andere partijen.
In een brief aan de Tweede Kamer zegt de bewindsman dat er nog ‘enkele laatste noten te kraken’ zijn. Maar dat zijn precies de hardste noten. Hij bezweert dat de vertraging geen effect heeft voor reeds gemaakte afspraken extra rijksbijdragen en maatregelen voor 2022-2023.
Andere definitie
Het kabinet boekte, nog voor formeel een akkoord bereikt is over hervormingen, op termijn een bezuiniging in van 1 miljard euro in; bijna een vijfde van het totale budget. Door onder andere een andere definitie van het begrip ‘jeugdzorg’ die maakt dat minder jongeren in aanmerking te laten komen voor gemeentelijke hulp, wil het de sterk gegroeide kosten beheersbaar maken. ‘Niet elke hulpvraag behoeft een zorgantwoord’, aldus de bewindsman in zijn brief. ‘Met beperkte mensen en middelen moeten scherpe keuzes worden gemaakt over wie in aanmerking komt voor professionele jeugdhulp en wie niet, en over welke hulp effectief is en welke niet.’
Financiële risico’s
Volgens gemeenten staat geenszins vast dat de zorg door hervormingen goedkoper wordt. De VNG wil daarover harde afspraken, bijvoorbeeld over wat er gebeurt bij financiële tegenvallers en afspraken over wie dan de rekening betaalt. Het volledige risico hoort volgens de VNG bij het rijk te liggen, maar dat wil niet verder gaan dan een compensatie van 30 procent. ‘Hierover wil ik heldere en evenwichtige afspraken maken met gemeenten, die recht doen aan de rolverdeling binnen het stelsel en waarbij alle betrokken partijen worden gestimuleerd de Hervormingsagenda succesvol tot uitvoering te brengen’, zegt de staatssecretaris daarover.
Hij benadrukt dat het beroep op jeugdhulp sinds 2015 met 21 procent is gestegen. Waar begin deze eeuw 1 op de 27 jeugdigen jeugdhulp kreeg, zijn dat er nu 1 op de 7,5 en steeg de gemiddelde trajectduur.
Frictiekosten
Zolang er nog geen overeenkomst is over het geld, ligt de zaak stil en kan er over inhoud niet gepraat worden. Volgens jeugdzorgaanbieders raakt de discussie over budget echter ook de inhoud. Het kabinet wil de huidige gesloten jeugdhulpinstellingen afbouwen en/of omvormen naar regionaal georganiseerde kleinschalige voorzieningen. Aanbieders wijzer erop dat investeren in nieuwe kleinschalige zorg geld kost en dat de ‘oude’ zorg afbreken ook met kosten gepaard gaat, bovenop het beschikbare budget voor reguliere werkzaamheden (frictiekosten).
Schaal jeugdzorgregio’s
Een ander verschil van inzicht ging over de inkoop en op welke schaal dat gebeurt. De VNG wilde dat gemeenten dit zelf kunnen bepalen en houdt vast aan de huidige 42 regio’s, met misschien wat kleine wijzingen. Volgens Van Ooijen wordt hier nog over onderhandeld. ‘Het gaat dan om de specifieke invulling van de afspraken over de inkoop en organisatie van de specialistische jeugdzorg op regionaal en landelijk niveau. Daarover is ook een wetsvoorstel in voorbereiding’, schrijft hij. Van de aanbodzijde is aangedrongen op maximaal 25 regio’s.
Afhankelijk van het cliëntenaanbod zal dit op regionaal, provinciaal en/of landelijk niveau moeten worden georganiseerd.