Advertentie
sociaal / Ingezonden

Opvoeden is politiek

Het debat over opvoeding zoals dat in Rotterdam wordt gevoerd, is ideologisch bepaald. Het gaat uit van een beperkt wereldbeeld, meent socioloog Marguerite van den Berg.

25 april 2008

Bij de opvoeddebatten die momenteel in Rotterdam worden gehouden is op het eerste gezicht weinig te merken van de ideologische lading van het debat. Dat komt omdat de gemeente de touwtjes stevig in handen houdt en de debatten sterk regisseert. De mogelijke angels zijn er zorgvuldig uit gehaald. Vruchteloze debatten zijn het gevolg. Maar stiekem klinkt er een heel politiek-ideologische conclusie in door: opvoeding is een zaak van het kerngezin.

Wethouder Leonard Geluk (Jeugd, Gezin en Onderwijs, CDA) is geschrokken van de situatie waarin veel kinderen in Rotterdam zich bevinden. Met de moord op het zogenoemde Maasmeisje als concrete aanleiding, is het Rotterdamse bestuur daarom begonnen met een offensief om de zorgverlening en opvoeding van kinderen te verbeteren. Naast het actieprogramma Ieder kind wint in Rotterdam voert de wethouder daarom een lange serie opvoeddebatten. Eerst in de wijken, en dan nog vier debatten in het WTC aan de Coolsingel. Geluk zegt te willen luisteren naar de Rotterdamse burgers om gezamenlijk tot een aantal opvoedingsrichtlijnen te komen. ' Wat vinden wij normaal?' is de centrale vraag en de officiële leus luidt: 'Opvoeden doen we samen.'

Los van de vraag of de wethouder zijn geld en energie niet verspilt met zoveel debatten (een politicus zonder wijkentour is momenteel natuurlijk geen knip voor de neus meer waard) heeft hij de debatten zó willen controleren dat van luisteren naar de burger geen sprake is. De wethouder heeft duidelijk geleerd van de islamdebatten in Rotterdam in 2005. Ook toen kwamen veel Rotterdammers om hun mening te geven. Ook toen was het de bedoeling dat de gemeente zou luisteren. Maar er kwamen onverwachts veel moslims kwamen opdagen en de deelnemers agendeerden andere zaken dan het bestuur wilde horen: de burgers begonnen over banen, stageplaatsen en discriminatie. Na de debatten bleef het stil en het bestuur voerde gewoon het reeds vastgestelde beleidsprogramma uit.

Het is natuurlijk gemakkelijker als in de debatten precies wordt gezegd wat de gemeente toch al gaat doen. Ook de opvoeddebatten moesten daarom kleinschaliger en strakker worden geregisseerd. Drie inhoudelijke punten blokkeren een vruchtbaar en noodzakelijk politiek geladen debat over opvoeding in Rotterdam. Het centrale begrip 'samen' in de campagnes is nogal normatief. Op de - minstens tien verschillende - posters voor het debat wordt gesuggereerd dat een goede opvoeding bij voorkeur wordt geleverd door één vader en één moeder (met anderen, zoals een oma of een buurman om ze helpen), maar niet door een alleenstaande moeder, een opa of een homoseksueel paar.

De stellingen die het debat moeten voeden zijn sturend, extreem gesteld en direct te herleiden tot de agenda van de wethouder. Het debat kan daarom tot niets anders leiden dan een bevestiging van wat de wethouder zelf toch al vindt. Een voorbeeld van zo'n onzinnige stelling waarover gediscussieerd kan worden: 'Wat een kind buiten doet moet hij of zij zelf weten.' Daar is natuurlijk niemand het echt mee eens en het bevestigt precies wat de wethouder wil horen: de burger wil minder overlast van jongeren op straat en minder kinderen die tot laat buiten spelen of rondhangen.

Verrassingen en echte tegenstellingen worden geschuwd. De deelnemers aan het debat zijn zorgvuldig uitgenodigd: er mogen liever geen plotselinge tegenstanders opduiken! Bovendien is de agenda van de wethouder leidend. Wanneer burgers bij het debat over 'aandacht en vaardigheden' (van 15 april jl.) zelf onderwerpen adresseerden, werden die snel afgekapt en zei de gespreksleidster dat het daar niet over ging bij die bijeenkomst. Mensen kwamen met onderwerpen als de kwaliteit van het onderwijs, segregatie op de scholen en de kwaliteit van de buitenruimten. Daarover mochten we het 'samen' niet hebben. Wel over de Nederlandse taal, fulltime werkende ouders en opvoedingscursussen.

Het ideaal is een kerngezin, waar twee ouders zijn, waar een van die ouders (lees: moeder) veel thuis is voor de kinderen, waar Nederlands gesproken wordt en waar ouders over de 'juiste' kennis en vaardigheden beschikken. Migranten die met hun kinderen hun eigen taal spreken, homoseksuelen en laagopgeleiden worden van dit ideaal uitgesloten en moeten nodig eens op cursus. Dat is dan 'samen' in de hedendaagse stad.

Rotterdam is niet de enige plaats waar over opvoeden wordt gedebatteerd. Den Haag werkt aan een Opvoedings­canon en het CDA wil een nationaal debat tussen opvoeders. De debatten worden meestal gedepolitiseerd voorgesteld: samen komen we tot consensus, 'basisregels' van de opvoeding waar 'iedereen' het over eens kan worden. Maar opvoeding is altijd politiek geladen.

Veel ouders in Rotterdam krijgen door de opvoeddebatten nu de boodschap: jullie doen het niet goed genoeg. En wat jullie zelf belangrijk vinden, zoals goed onderwijs, fijne speelruimte, daar willen we (lees het gemeentebestuur) liever niet te veel commentaar over horen. Zoeken naar een basis waar we het 'allemaal' over eens moeten worden, leidt tot niets anders dan een herbevestiging van wat in de wet allang is opgenomen: dat kindermishandeling niet mag, dat kinderen op tijd naar school moeten en dat te weinig eten en slapen verwaarlozing heet. Daar hebben we deze debatten niet voor nodig. Waar het natuurlijk om draait is iets anders: Hoeveel diversiteit willen we toestaan? En: van wie zijn de kinderen? Wanneer zijn ze van de ouders en wanneer van de staat?

Marguerite van den Berg is socioloog aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en projectmedewerker voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). Deze opiniebijdrage schreef zij op persoonlijke titel.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie