Advertentie
sociaal / Column

Nutteloze obsessies

Precies twintig jaar geleden hield Karel van het Reve in Leiden zijn beroemd geworden Johan Huizinga-lezing: Literatuurwetenschap, het raadsel der onleesbaarheid.

10 oktober 2008

De lezing van Karel was veel meer dan alleen een aanval op de literatuurwetenschap. Het was een aanval op een manier van wetenschap bedrijven die vooral in de humaniora wordt beoefend. Je kunt die manier van wetenschap omschrijven als: héél deftig doen, maar niets zeggen van enige betekenis. Dat deftig doen, zo was Van het Reve opgevallen, kwam vooral in twee nutteloze obsessies tot uiting. In de eerste plaats werd eindeloos gezocht naar een definitie der dingen. Wie sociologisch onderzoek wil doen, wordt geacht eerst vast te stellen wat nu eigenlijk sociologie is. In de literatuurwetenschap werd diep nagedacht over wat nu eigenlijk het begrip ‘structuur’ inhoudt. Men kwam dan tot zo’n definitie: ‘Structuur is de manier waarop in een literair werk een wereld wordt opgebouwd door middel van taaltekens.’

 

Tsja, zult u zeggen. Toch zijn zo hele boeken volgeschreven. Behalve het zoeken naar definities wil men ook uitentreuren vastgesteld zien dat ‘een deel weer deel uitmaakt van een nog ingewikkelder geheel’. Dat is natuurlijk een gigantische open deur, maar als het met veel bombarie is opgeschreven, zijn er altijd mensen die de auteur voor ‘genie’ verslijten.

 

Onlangs heb ik het boekje van de socioloog Willem Schinkel gelezen: De gedroomde samenleving. Schinkel staat bekend als ‘de wonderboy van de sociologie’. Zijn boekje werd kennelijk als zo belangwekkend beschouwd dat Bas Heijne de auteur een hele avond lang als Zomergast liet optreden. De gedroomde samenleving beoogt op ‘een lucide manier’ een bijdrage te geven aan het integratiedebat. Dat klinkt mooi, maar in feite doet Willem Schinkel precies die twee dingen die Karel van het Reve als onzinnig bestempelde. Schinkel zeurt eindeloos over definities en ook dat vreselijke geheel dat uit aparte delen bestaat, komt weer langs.

 

Van dat laatste geef ik een pregnant voorbeeld. Het volgende citaat is geen uitzondering, maar juist heel karakteristiek: ‘De relatieve autonomie betekent dat het het geheel is, dat zorgt voor “de kwaliteit” of aard van de individuele delen, en niet andersom. Het betekent ook dat de individuele delen niet kunnen worden begrepen los van hun deelzijn binnen het geheel. Het laatste kenmerk van organicistisch denken is dat het een zekere bezorgdheid behelst over de eenheid van het sociaal lichaam. De eenheid wordt als sterk samenhangend met de orde van dat lichaam gezien. De orde hangt samen met de afstemming tussen de delen van het geheel. Die orde wordt met andere woorden, gezien als een harmonische orde. En de organicistische term voor de afstemming tussen de delen van het geheel is: integratie.’ Zo, nou hoort u het ook eens van een ander!

 

Als je dit leest, denk je dat Karel van het Reve voor niets heeft geleefd, en misschien is dat ook wel zo. Als je dit leest, vraag je je ook af of er misschien toch zoiets bestaat als achteruitgang in de wetenschap. Dat moet haast wel, want anders zou Willem Schinkel niet zo populair zijn in academische kringen. Het integratiedebat zal weinig baat hebben bij dit trieste proza, maar ik vermoed dat deze Willem Schinkel binnenkort tot hoogleraar wordt benoemd. In Leiden, vrees ik, de stad waar Karel van het Reve destijds zijn lezing heeft uitgesproken.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie