Advertentie
sociaal / Column

Maak jeugdzorg overbodig, tip 12: begin nu!

Mijn twaalfde tip aan gemeenten om jeugdzorg zo veel mogelijk overbodig te maken betreft het advies om gewoon nu te beginnen met experimenteren in de geest van de aanstaande stelselherziening in plaats van daarmee te wachten tot de formele afronding ervan in wetgeving.

02 september 2011
Alhoewel de eerste vertragingen vanwege gekibbel over het bestuursakkoord tussen Rijksoverheid en de VNG zich al weer aandienen, mogen we er toch vanuit gaan dat ergens rond 2015/2016 de waarlijk historische stelselwijziging van de jeugdzorg formeel haar beslag gaat krijgen. Er is sprake van een unieke en stabiele kamerbrede consensus die er toe zal leiden dat een volgend kabinet deze majeure bestuurlijke hervorming ongetwijfeld zal afmaken.

Maar waarom, bij zo'n unieke politieke consensus en de historische kans om een einde te maken aan tientallen jaren kapotreorganiseren van de jeugdzorg, wachten, als het merendeel van het gedachtegoed achter de stelselherziening ook nu al in de praktijk kan worden uitgeprobeerd? Zonder wettelijk kader moet dat nog grotendeels op basis van vrijwillige samenwerking gebeuren, maar mogelijk is het wel. Het voordeel van experimenteren is ook dat de meeste elementen van de stelselwijziging kunnen worden uitgetest in de vorm van een ex ante praktijkuitvoeringstoets. De leereffecten van die experimenten kunnen vervolgens worden meegenomen om de uiteindelijke wetgeving volledig uitvoeringsproof te maken. De praktijk laten spreken noem ik dat. Voordeel is ook dat veel voordelen van het nieuwe jeugdzorgstelsel veel eerder kunnen worden gerealiseerd en dat is goed nieuws voor de meest kwetsbare burgers van ons land. Kortom, mijn advies aan gemeenten is om gewoon vandaag te beginnen.

In de Stadsregio Amsterdam zijn we hier al een tijdje geleden mee gestart, deels zelfs al voor dat de parlementaire werkgroep Jeugdzorg haar belangrijke rapport uitbracht en de stelselwijziging in het regeerakkoord van het kabinet Rutte werd aangekondigd. Zo is het concept van gezinsmanagement (zie tip 10) met succes uitgeprobeerd en verder ontwikkeld in het kader van de aanpak van (overlastgevende) multiprobleemgezinnen en wordt nu gewerkt aan bredere invoering. Zo is de bureaucratische indicatiestelling in stappen vereenvoudigd.

Eerst is de indicatietermijn standaard op twee jaar gesteld. Vervolgens is een aantal lichte jeugdzorgtrajecten indicatievrij gemaakt (men hoeft niet meer via Bureau Jeugdzorg). Op dit moment wordt geëxperimenteerd met decentralisatie van vrijwillige geïndiceerde jeugdzorg voor de doelgroep “willen en kunnen” naar de gemeenten, onder gelijktijdige vervanging van de bureauratische indicatiestelling door eenvoudige verwijzing. Ook daar zit Bureau Jeugdzorg niet meer tussen. En sinds 1 juli is ook de indicatiestelling voor de complexe jeugdzorg (met uitzondering van de gesloten jeugdzorg) voor de doelgroep “niet willen/niet kunnen” op proef vervangen door een veel eenvoudiger systeem van verwijzing door Bureau Jeugdzorg naar jeugdzorginstellingen. Door het wettelijk voorgeschreven Plan van Aanpak tevens als indicatiebesluit te hanteren wordt ook gewoon binnen de wettelijke kaders gewerkt. Nergens staat voorgeschreven dat het indicatiebesluit een apart document moet zijn.

Ook wordt geëxperimenteerd met het werken met veel minder verschillende documenten. In plaats van per kind aparte documenten één rapportage per gezin, dat als “levend” basisdocument het bijhouden van aparte uitgebreide contactjournaals overbodig maakt en als bron dient om andere documenten, zoals bijvoorbeeld de aanvraag voor een ondertoezichtstelling, vrijwel automatisch uit te genereren. Nergens staat wettelijk voorgeschreven dat er met zoveel verschillende documenten moet worden gewerkt.

Het gaat om organisatie interne regeleving die dus ook door jeugdzorgorganistaties zelf kan worden aangepast. Het werken met gebundelde doeluitkeringen wordt gesimuleerd door de Stadregio en de Zorgverzekeraars als inkopers van jeugdzorg gezamenlijk te laten optrekken. Tot slot wordt in overleg met de Ministeries van VWS en VenJ gewerkt aan het opstellen van maatschappelijke businesscases gericht op het al met ingang van 2012 doorbreken van de nu nog verlammende kosten-batenterreur (investeringen in het ene jeugdzorgsegment komen niet tot stand omdat de daarmee te realiseren besparingen – hoe omvangrijk ook – in een ander jeugdzorgsegment vallen).

Maar hier hoeft het niet bij te blijven. Gemeenten kunnen de komende maanden al bepalen op welke schaal ze als inkoopcombinatie willen gaan samenwerken voor die delen van de jeugdzorg waarvoor dat in verband met schaaleffecten verstandig is. Om vervolgens met de Provincies en Stadsregio's afspraken te maken om alvast te gaan schaduwdraaien de komende jaren. En het verdient zeer de aanbeveling om in overleg met de jeugdzorginstellingen snel te starten met professionaliseringsprogramma's. Want uiteindelijk staat of valt het succes van de stelselherziening met de kwaliteit van de frontlijnprofessionals die het echte werk moeten doen.

Het verdient tot slot ook nadrukkelijk aanbeveling om zo snel mogelijk te gaan experimenteren met de gelijktijdige decentralisatie van de vrijwillige en de gedwongen jeugdzorg. In het regeerakkoord zijn deze twee trajecten gesplitst en dat is een grove weeffout, omdat de splitsing volledig haaks staat op de filosofie achter de stelselwijziging. De gedwongen jeugdzorg een aantal jaren later decentraliseren zou de gemeenten de belangrijkste schakel om de kosten van de totale jeugdzorg te verminderen te lang onthouden. Door ook dit element mee te nemen in de experimenten wordt deze grove weeffout direct onschadelijk gemaakt.

Experimenteren is grotendeels een kwestie van de ruimte daarvoor nemen door gemeenten. Maar deels moeten de gemeenten daarvoor ook de ruimte krijgen van Provincies/Stadsregio's en de Rijksoverheid. Er komt een landelijke tri partite regie (Rijksoverheid, IPO, VNG, brancheorganisaties) die het grote risico met zich meedraagt dat via de achterdeur toch weer van alles wordt gecentraliseerd en geuniformeerd richting “laagste gemene deler”, terwijl er juist ruimte voor verschil en maatwerk moet zijn. De grootstedelijke regio Amsterdam is nu eenmaal anders dan Friesland of Limburg.

Met de elementen van overheveling van alle jeugdzorgtaken naar een bestuurslaag in combinatie met één doeluitkering voor alle jeugdzorg wordt op landelijk niveau feitelijk alles geregeld wat daar geregeld moet worden. Daarmee zijn er voor gemeenten voldoende prikkels gerealiseerd om de beste jeugdzorg te realiseren voor elke gemeente. De landelijke regie zou zich verder moeten beperken tot het uitwisselen van leerervaringen, bewaken van het tijdpad en het gezaghebbend oplossen van conflicten waar partijen op regionaal en gemeentelijk niveau niet onderling uitkomen.

Een uitzondering daarop betreft het gezamenlijk vaststellen van kwaliteitseisen en een systeem om die kwaliteitseisen te handhaven. Overigens sluimert ook hier het risico dat een bureaucratisch kwaliteitssysteem de facto leidt tot centralisatie en nieuwe bureaucratie via de achterdeur. De manier om dit risico te voorkomen is door landelijk te werken aan een nieuw niet bureaucratisch kwaliteitssysteem dat zich vooral concentreert op het certificeren van de jeugdzorgprofessionals in plaats van op het certificeren van procedures en protocollen. Dat kan dan mooi worden ingewoven in het al lopende landelijke professionaliseringstraject dat nu nog veel te veel is gericht op tuchtrecht en formalistische functie eisen.

De vraag die natuurlijk opkomt na dit alles is, waarom de stelselwijziging eigenlijk nog nodig is als we alles eigenlijk morgen al kunnen gaan uitproberen? Het antwoord is simpel. De bestaande institutionele belangen zijn krachtig en komen alleen in beweging met de formele stelselwijziging als stok achter de deur. Doordat alle partijen weten dat de stelselwijziging onvermijdelijk op hun af komt zullen ze met meer of minder enthousiasme meewerken aan en mee anticiperen op wat onvermijdelijk komen gaat.

Gewoon beginnen maakt blij van zinnen. Want wat is er mooier dan wanneer we ergens in 2015/2016, nadat alle wetswijzigingen door de Tweede en Eerste Kamer zijn goedgekeurd, kunnen vaststellen dat er slechts sprake is van de formele afzegeging van een reeds bestaande nieuwe realiteit?

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie