Losse einden
Naar verwachting stemt een forse meerderheid van de Eerste Kamer op 18 februari in met de nieuwe Jeugdwet. Het zal niemand verbazen dat ik dat heel goed nieuws vind. Met de transitie ontstaat een historische kans om de jeugdzorg duurzaam te transformeren.
Naar verwachting stemt een forse meerderheid van de Eerste Kamer op 18 februari in met de nieuwe Jeugdwet. Het zal niemand verbazen dat ik dat heel goed nieuws vind. Met de transitie ontstaat een historische kans om de jeugdzorg duurzaam te transformeren.
Toch is er geen enkele reden om zelfgenoegzaam achterover te gaan leunen. De nieuwe wet bevat niet meer, maar ook niet minder, dan de noodzakelijke randvoorwaarden voor een succesvolle transformatie. Het uiteindelijke succes zal afhangen van de wijze waarop de nieuwe wet wordt uitgevoerd. Op dat punt zijn er nog de nodige hobbels te nemen. Ik schreef er vele columns over vol. Voor de voorstanders van de transitie is er dan ook nog lang geen reden voor euforie. Twee urgente losse einden waarvoor op korte termijn een oplossing zal moeten worden gevonden licht ik er even uit.
Het lijkt erop dat de budgettaire onzekerheid voor de jeugdzorgorganisaties, met de nogal procedurele toezegging van staatsecretaris van Rijn met betrekking tot het instellen van een transitieautoriteit, veel te lang gaat voortduren. Nog maar kort geleden werd 1 oktober 2013 gezien als een uiterste datum waarop definitieve helderheid moest komen. Een datum die keer op keer verder naar voren werd geschoven. Nu al is duidelijk dat er eind februari 2014 nog geen definitieve regeling voor de financiering van de frictiekosten zal zijn. Nu al is ook duidelijk dat de omvang van die frictiekosten, ondanks maximale inzet van gemeenten en jeugdzorginstellingen om deze zo laag mogelijk te laten zijn, dusdanig van omvang zijn, dat veel jeugdzorgorganisaties die in alle redelijkheid en billijkheid niet zelf kunnen dragen. Zolang geen oplossing wordt geboden is de continuïteit van de zorginfrastructuur en daarmee van de zorg aan kwetsbare kinderen in de knel niet gegarandeerd. Met de instelling van een transitieautoriteit die ondermeer de redelijkheid van eventueel door het Rijk te vergoeden frictiekosten gaat beoordelen, lijkt het erop, dat de budgettaire onzekerheid nog maanden gaat voortduren.
De kans is groot dat veel jeugdzorginstellingen hierdoor op korte termijn al genoodzaakt zullen zijn vergaande saneringsmaatregelen te starten, waarvan dan later blijkt dat ze een te grote aanslag op de bestaande jeugdzorginfrastructuur hebben veroorzaakt. En dat puur en alleen, omdat de betrokken overheden (Rijk, Provincies/Stadsregio’s, gemeenten) te lang om elkaar heen zijn blijven draaien over de vraag wie welk aandeel neemt in de onvermijdelijke frictiekosten. Jeugdzorginstellingen kunnen het zich vanuit wettelijke bestuurdersaansprakelijkheid simpelweg niet permitteren om er op te vertrouwen dat er via de transitieautoriteit uiteindelijk ergens rond de zomervakantie wel een redelijke oplossing zal worden gevonden. Door zolang te talmen met een regeling voor de frictiekosten spelen de overheden dus met vuur.
Het tweede urgente losse eind betreft de samenwerking tussen gemeenten en de JGGZ. Die heeft behoorlijke vertraging opgelopen door alle energie die is gaan zitten in de anti-jeugdwet lobby. Waar gemeenten en jeugdzorginstellingen de afgelopen maanden onder druk van de verplichte totstandkoming van regionale transitiearrangementen steeds nader tot elkaar kwamen, bleef een vergelijkbare ontwikkeling met betrekking tot de JGGZ fors achter. Het akkoord dat de VNG en Zorgverzekeraars Nederland onlangs sloten over de ondersteuning van de gemeenten door de Zorgverzekeraars ten aanzien van de inkoop van de JGGZ, is een stap in de goede richting, maar wel rijkelijk laat.
Noodgedwongen ontkomen gemeenten er daardoor niet aan voorlopig de perverse DBC-financiering te continueren. Een financieringssystematiek die vroegtijdig inschakelen van JGGZ-expertise en samenwerking tussen JGGZ en jeugdzorg ontmoedigt en daarmee de transformatiedoelstellingen ondergraaft. Gemeenten doen er dan ook verstandig aan om niet alleen als de sodemieter een inhaalslag te maken ten aanzien van de voorbereiding op de JGGZ inkoop voor 2015, maar tegelijkertijd direct op zoek te gaan naar correcties/aanvullingen op de DBC-financiering. Dat is in beginsel mogelijk nu ze de beschikking krijgen over een ontschot jeugdzorgbudget, waarbinnen men een potje kan reserveren om vroegtijdige diagnostiek en samenwerking te financieren los van de DBC-terreur. Doen ze dat niet, dan zullen de kosten de komende jaren nog onnodig worden opgedreven door een gemankeerde integrale aanpak.
Erik Gerritsen
We moeten samen alert en proactief reageren op de aankomende stelselwijziging. Ik wil niet dertig jaar terug in de tijd van de "houtje-touwtje jassen", waarin ook al gesproken werd over interdepartementale werkgroepen voor welzijn, justitie, zorg en welzijn.
Geen losse eindjes, maar daadwerkelijk zorgen voor de kinderen en gezinnen, die kwetsbaar zijn door ernstige persoonlijke problematiek