Advertentie
sociaal / Nieuws

Jeugdbescherming nog steeds in gevarenzone

Zo'n een derde van de kinderen die een jeugdbeschermer nodig heeft, wordt niet tijdig geholpen. Een aantal jeugdbeschermingsregio’s wordt onder verscherpt toezicht geplaatst. Dat blijkt uit een nieuw rapport van de Inspecties Gezondheidszorg en Jeugd en Justitie en Veiligheid.

05 juli 2021
jeugd-zorg----shutterstock-113875279.jpg

Nog steeds worden in lang niet alle jeugdhulpregio’s kinderen die een jeugdbeschermer nodig hebben tijdig geholpen. Het gaat om zo’n een derde van de kinderen met een jeugdbeschermings- en/of jeugdreclasseringsmaatregel. Een aantal jeugdbeschermingsregio’s wordt onder verscherpt toezicht geplaatst, waaronder Brabant en Rijnmond.

Lokale ongelijkheid

Er is nog steeds ongelijkheid tussen gemeenten als het gaat om de inzet van jeugdbescherming. De kwaliteit en tijdigheid van de hulp aan deze kinderen is voor een deel afhankelijk van de gemeente waar de jongere woont. Dat constateren de Inspecties Gezondheidszorg en Jeugd en Justitie en Veiligheid in hun maandagmiddag gepubliceerde onderzoek naar de elf jeugdbeschermingsregio’s.

 

Budgetplafonds

Een aantal problemen is hardnekkig. Er wordt te weinig bovenregionaal samengewerkt, er is te weinig residentieel aanbod voor jongeren met hele complexe problemen en te weinig ambulant aanbod. Gemeenten bemoeien zich daarnaast nog te vaak met de keuze en prijs van het door de jeugdbeschermingsinstelling (gecertificeerde instelling, GI’s) noodzakelijk geachte traject. Daar moeten gemeenten mee ophouden, adviseren de inspecties. Ook moeten gemeenten stoppen met budgetplafonds en met resultaat gestuurde financiering van specialistische jeugdhulp.

 

Kwetsbaar

Wel is er sinds november 2019, toen beide inspecties een eerste alarmerend rapport publiceerde, veel verbeterd. Het is echter onvoldoende. Het hele systeem staat zo onder druk dat een regio waar het de ene dag goed gaat, de seinen volgende dag weer op rood staan, zo schrijven de hoofdinspecteurs van beide inspecties. ‘Ondanks de ingezette verbeteringen blijft de jeugdbescherming enorm kwetsbaar.’

 

Verscherpt toezicht

De jeugdbeschermingsregio’s Brabant, Noord-Holland/Amsterdam, Rijnmond en Zuid West slagen er niet in elk kind met een jeugdbeschermingsmaatregel tijdig van passende hulp te voorzien. De inspecties verwachten ook niet dat dit op korte termijn wel zal lukken. Deze regio’s worden daarom het komende half jaar onder verscherpt toezicht geplaatst. Ook zullen ‘indringende gesprekken’ met de regio’s en de verantwoordelijke gemeenten worden gevoerd.

 

Regulier toezicht

Ook de jeugdbeschermingsregio’s Gelderland, Groningen en Drenthe, Limburg, Utrecht en Flevoland en Zeeland lukt het niet kinderen tijdig passend te helpen. De verwachting van de inspecties is dat ze dit op korte termijn wel gaat lukken, in samenwerking met de betrokken gemeenten. Daarom houden de inspecties regulier toezicht op de ontwikkelingen. Het toezichtstraject van de inspecties op de jeugdbeschermingsregio’s Friesland en Overijssel wordt beëindigd. Zij zijn er grotendeels in geslaagd om elk kind met een jeugdbeschermingsmaatregel wel op tijd van passende hulp te voorzien.

 

Niet acceptabel

In november 2019 trokken de inspecties in twee rapporten keihard aan de bel. De manier waarop jeugdbescherming en jeugdreclassering toen werd uitgevoerd was niet acceptabel. De overheid nam onvoldoende haar verantwoordelijkheid om kinderen die ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd te beschermen. De jeugdbeschermingsketen stond daarnaast maximaal onder druk door structurele problemen zoals personeelsverloop bij de jeugdbescherming, financiële tekorten en wachttijden. Er moest direct actie worden ondernomen dat moest leiden tot hulp zonder vertraging voor kwetsbare kinderen. De inspecties houden sindsdien de vinger stevig aan de pols.   

 

Wachtlijstbeheer

Sinds 2019 is er veel verbeterd, stellen de inspecties. Een aantal regio’s heeft geïnvesteerd in de samenwerking en inrichting van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Het lukt de meeste GI’s daardoor om tijdig een vaste jeugdbeschermer in te zetten voor jeugdigen met een maatregel. Veel jeugdbeschermingsinstellingen ontbeert het aan financiële bewegingsruimte en voldoende personeel om bij onvoorziene situaties in te springen. Bij extra instroom komen zij meteen in de problemen. Negen van de vijftien in Nederland werkzame GI’s werken hierdoor met ‘wachtlijstbeheer, instroomteams, verdeellijsten, of ‘beperkt hulpaanbod’’, aldus de inspecties. Werken met deze minimale varianten is niet wenselijk, stellen de inspecties. ‘Het doet geen recht aan de urgentie van de jeugdbeschermingsmaatregel.’

 

Bovenregionale samenwerking

Een hardnekkig probleem is dat er nog steeds onvoldoende bovenregionaal wordt samengewerkt. ‘Specialistisch hulpaanbod is meestal duur en met krappe budgetten bezuinigen diverse gemeenten op dit onderdeel.’ Aanbieders houden het voor gezien, omdat zij tegen lage tarieven moeten werken en weinig instroom van cliënten hebben. Ook de verschillende vormen van inkoop, contractering, verantwoording en financiering in een aantal jeugdbeschermingsregio’s werken belemmerend bij het organiseren van (hoog)specialistisch jeugdhulpaanbod. Terwijl juist dat aanbod moet worden ingezet voor jongeren en hun gezinnen met een jeugdbeschermingsmaatregel. ‘Voor het bestendigen en innoveren van het specialistisch jeugdhulpaanbod is bovenregionale inkoop en een goede bovenregionale samenwerking nodig tussen de regio’s, de gecertificeerde instellingen en het specialistische jeugdhulpaanbod’, benadrukken de inspecties.

 

Geen beschikking

Ook de toeleiding tot passende hulp blijft een probleem. De gecertificeerde instellingen hebben de wettelijke taak te bepalen of, en zo ja welke, jeugdhulp moet worden geboden bij de uitvoering van een jeugdbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel. De GI moet, zo schrijft de Jeugdwet voor, met het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft overleggen. Dat overleg is vooral bedoeld om te achterhalen welke aanbieders de gemeente heeft gecontracteerd en om de gemeente als financier op de hoogte te stelen van de benodigde hulp. Het gebeurt echter nog te vaak dat de gemeente zich gaat bemoeien met het voorgenomen traject. Gemeenten vragen onder meer waarom de hulp nodig is en of er geen goedkoper alternatief is. De inspecties zijn hier niet blij mee. ‘Het administratieve en bureaucratische proces mag niet vertragen, of ertoe leiden dat de noodzakelijke hulp aan een jeugdige wordt onthouden.’ En: ‘Voor een jeugdhulpbepaling voor een jeugdige met een maatregel is geen beschikking van de gemeente nodig.’

 

Dreiging suïcide

De inspecties stellen, evenals in 2019, dat er te weinig residentieel aanbod is voor jongeren met hele complexe problemen. Als gevolg daarvan moeten kinderen vaak lang op een crisisplek blijven, staan op wachtlijsten, moeten vaak van de ene naar de andere plek verkassen en krijgen geen passende behandeling. Ook is er te weinig specialistische ambulante ggz-hulp beschikbaar. Ook daar zijn wachtlijsten waardoor de problematiek verergerd. ‘Met name in de grote steden dringen kinderen met zeer ernstige problematiek om voorrang en moeten onmogelijke keuzes worden gemaakt. Het is zo ernstig dat moet worden geprioriteerd tussen kinderen met de grootste ontwikkelingsbedreiging, tussen bijvoorbeeld de dreiging van mogelijke suïcide afwenden of verwerking van een ernstig trauma van een kind met een jeugdbeschermingsmaatregel’, schrijven de inspecties.

 

Uitsluiting

Naast wachtlijsten en vertraging door gemeentelijke processen, leidt ook de werkwijze bij zorgaanbieders tot vertraging. Het duurt soms weken voordat een intake plaatsvindt, waarbij regelmatig wordt vastgesteld dat de jongere of zijn gezin bij de betreffende aanbieder aan het verkeerde adres is. Er moet dan een nieuwe aanbieder worden gezocht en een nieuwe intake worden gedaan. Na een succesvolle intake is de kans groot dat de jongere opnieuw op een wachtlijst komt te staan. Het plaatsen van jongeren die meerdere problemen hebben, is helemaal lastig. ‘Een zorgaanbieder is bijvoorbeeld gespecialiseerd in het werken met jeugdigen met gedragsproblemen, maar niet met GGZ-problemen of verslavingsproblematiek.’ Werken met uitsluitingscriteria vinden de inspecties onwenselijk. ‘Als een jeugdige een combinatie van problemen heeft, dan is samenwerking tussen verschillende expertises/ zorgaanbieders dus noodzakelijk.’

 

Ondergrens

Het rijk als stelselverantwoordelijke moet een ondergrens stellen aan het aantal benodigde specialistische plekken voor jongeren met een maatregel, bevelen de inspecties aan. Het rijk moet samen met gemeenten en gecertificeerde instellingen een norm voor een maximale caseload vaststellen. Overcapaciteit moet worden meegefinancierd, zodat er altijd hulp kan worden geboden. Gemeenten moeten ophouden met het ter discussie stellen van een advies van een GI. Het stellen van budgetplafonds zijn uit den boze en gemeenten doen er goed aan te stoppen met resultaat gestuurde financiering van specialistische jeugdhulp.

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie