Haken en ogen aan ideeën voor betere jeugdzorg
Er wordt momenteel hard gewerkt aan de hervormingsagenda jeugd. Verschillende adviesrapporten wordt daarbij als ‘onderlegger’ gebruikt. Binnenlands Bestuur trok rode draden uit die adviezen en legde ze voor aan drie wetenschappers.
Er wordt hard gewerkt aan de hervormingsagenda jeugd die moet leiden tot een kwalitatief goed en financieel houdbaar jeugdstelsel. Een aantal adviesrapporten wordt daarbij als ‘onderlegger’ gebruikt. Binnenlands Bestuur trok rode draden uit die adviezen en legde ze voor aan drie wetenschappers.
Conflict
Even het geheugen opfrissen. In het langlopende conflict tussen rijk en gemeenten over de financiële tekorten in de jeugdzorg werd de arbitragecommissie gevraagd een uitspraak te doen. Deze ‘commissie van wijzen’ kwam in juni met haar uitspraak. Tot zeker 2028 moet er extra rijksbudget naar gemeenten voor de jeugdzorg, te beginnen met 1,6 miljard voor 2022. Daarnaast moeten rijk en gemeenten uiterlijk 1 januari met een ontwikkelagenda komen. Die is inmiddels door beide partijen omgedoopt tot hervormingsagenda, waar naast gemeenten en rijk ook aanbieders, professionals en cliëntorganisaties aan werken. Zoals de planning er nu uitziet, verschijnt die hervormingsagenda eind januari. Een nieuw kabinet stelt de agenda begin volgend jaar vast.
Huiswerk
De werkgroepen die de komende maanden met verschillende thema’s aan de slag gaan, hoeven niet al het huiswerk opnieuw doen. Er ligt al veel. AEF en de arbitragecommissie hebben al flink wat suggesties gedaan. Dan is er het lijvige advies van de stuurgroep maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet, het tienpuntenplan voor betere jeugdzorg van FNV en Stichting Beroepseer en een (eerste) advies van de Sociaal-Economische Raad (SER). De belangrijkste gemene delers uit die adviezen heeft Binnenlands Bestuur voorgelegd aan wetenschappers. We spraken Mariëlle Bruning (hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden), Jan-Kees Helderman (universitair hoofddocent bestuurskunde en gespecialiseerd in bestuur en beleid van de gezondheidszorg aan de Radboud Universiteit) en Annemiek Harder (bijzonder hoogleraar op de leerstoel wetenschappelijk onderbouwde jeugdzorg aan de Erasmus Universiteit).
1 - Specialistische jeugdzorg van gemeenten naar rijk
‘De zwaarste vorm van jeugdzorg moet op rijksniveau worden belegd’, stelt Bruning resoluut. Het gaat daarbij vooral om jeugdbescherming en -reclassering. Dat is wat haar betreft het allerbelangrijkste dat moet gebeuren. ‘De rechter legt jongeren maatregelen op. We moeten garanderen dat die maatregelen worden uitgevoerd. Deze hulp staat zwaar onder druk.’
De plannen die er nu leven om de verantwoordelijkheid voor deze vormen van jeugdzorg van gemeenten aan regio’s over te dragen, gaan wat haar betreft niet ver genoeg. ‘Dan krijg je toch verschillen en hou je veel bureaucratische rompslomp.’ Aanbieders moeten dan nog steeds met verschillende regio’s contracten afsluiten en prijsafspraken maken. Niet doen, adviseert Bruning. Maak het rijk verantwoordelijk en hanteer een vast landelijk tarief. Harder sluit zich volledig aan bij dit pleidooi. Ook de jeugd-ggz bij moet worden weggehaald bij gemeenten en op het bordje van het rijk worden gelegd, vinden beiden.
2 - Begrenzing van de reikwijdte van de jeugdzorg
‘Ik zie aan een kant het belang van inperking van de reikwijdte, maar hoe bereik je dat. Je wilt ook geen kinderen aan hun lot overlaten’, stelt Helderman. Hij vindt dat ingezet moet worden op normaliseren en demedicaliseren. ‘Daarvoor is een sterke toegang nodig, met generalisten als basis. Zij geven lichte ambulante, beschikkingsvrije ondersteuning. Specialisten moeten in de nabijheid van de toegang (het wijkteam) worden gepositioneerd.’ De generalisten moeten daarnaast een netwerk opbouwen met onder meer het onderwijs en het zogeheten voorliggende veld; algemene en vrij toegankelijke voorzieningen in een wijk of gemeente, aldus Helderman. Met ouders, scholen en professionals moet het gesprek worden aangegaan wat echt nodig is, en vervolgens of die hulp vanuit de jeugdhulppot van de gemeente moet worden betaald.
‘Er moet kritisch naar het aanbod worden gekeken’, vindt Harder. ‘Kijk goed naar wetenschappelijk bewezen effectieve interventies. Het kaf moet van het koren worden gescheiden. Gemeenten moeten niet alles vergoeden.’ In haar ogen is het belangrijker om eerst goed te kijken naar het probleem en om te kijken of en wat er nodig is om dat probleem te verhelpen. ‘Een goede triage is belangrijk. Geef niet meteen hulp, maar kijk het af en toe ook even aan. Soms lost een probleem zichzelf op, soms hoort een probleem bij het opgroeien. Zet deskundige mensen bij de voordeur die kunnen beoordelen wat een normaal probleem is en wat een zorgwekkend probleem.’ Gedragswetenschappers, zoals orthopedagogen en ontwikkelpsychologen moeten wat haar betreft aan die toegangspoort staan.
3 – Inkomensonafhankelijke eigen bijdrage
‘Dit zou niet mijn eerste keuze zijn’, stelt Harder. ‘Waar ga je de grens leggen.’ In haar ogen is het belangrijker om te bekijken of de hulp gaat bijdragen aan het oplossen van een probleem. Het vragen van een eigen bijdrage is bovendien complex, ook administratief. ‘Welke hulp moet wel en niet onder de eigen bijdrage vallen. Het wordt volgens mij nodeloos ingewikkeld, waarbij ik me afvraag of de baten wel tegen de kosten opwegen.’ Bruning denkt eerder aan een morele eigen bijdrage of een bijdrage in natura. Pas als dit niet werkt en het gemeenten ook niet lukt de deur dicht te gooien voor bepaalde vormen van ‘vage’ jeugdhulp kan de invoering ervan, voor bepaalde vormen van jeugdhulp, worden overwogen.
Meer over de visie van de drie wetenschappers over deze drie thema’s leest u in Binnenlands Bestuur nr. 20 van deze week. Daarin leest u ook hoe de drie wetenschappers denken over de inzet op preventie, het bevorderen van de uitstroom, meer praktijkondersteuners jeugd-ggz bij huisartsen, betere monitoring en kwaliteit en effectiviteit van de zorg.
Reacties: 2
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.