Van Ooijen: geen wettelijke regeling steunfiguren
Een steunfiguur is ‘een goede en vertrouwde bekende’ van de jeugdige en fungeert als een ‘luisterend oor en belangenbehartiger.’
Demissionair staatssecretaris Maarten van Ooijen (VWS) wil geen wettelijke regeling voor steunfiguren in de Jeugdwet opnemen. Dat schrijft hij in een brief aan de Tweede Kamer. Aanleiding was een in 2021 ingediende initiatiefnota van Kamerlid René Peters (CDA).
Deze nota ziet op het wettelijk verankeren van het recht voor jeugdigen op een zelfgekozen steunfiguur uit het eigen netwerk. Deze steunfiguur wordt omschreven als ‘een goede en vertrouwde bekende’ van de jeugdige, die fungeert als een ‘luisterend oor en belangenbehartiger.’ In 2021 nam de Tweede Kamer een motie aan die de regering verzocht te onderzoeken of, en zo ja hoe, een zelfgekozen steunfiguur in de wet kan worden verankerd.
Politieke keuze
Hieruit volgde in juni het onderzoeksrapport Een recht op een steunfiguur voor jeugdigen in de Jeugdwet?, dat in kaart brengt of een wettelijke regeling (vanuit de praktijk) wenselijk en nodig wordt geacht, en of het juridisch gezien mogelijk is om een wettelijke regeling te treffen. De onderzoekers van de Universiteit Leiden geven geen eenduidig antwoord. Het is ‘uiteindelijk een politieke keuze’, concluderen de auteurs.
Niet noodzakelijk
Hoewel het onderzoek ‘waardevolle informatie’ bevat, kan volgens Van Ooijen (ChristenUnie) ‘geen eenduidige conclusie worden getrokken over de behoeften en belangen van jeugdigen, ouders en steunfiguren inzake een wettelijke regeling voor informele steun.’ Evenmin komt naar voren of het wettelijk verankeren van de steunfiguur noodzakelijk is, aldus Van Ooijen. Daarom is hij niet voornemens een wettelijke regeling voor steunfiguren in de Jeugdwet op te nemen.
Belemmert maatwerk
Meerdere redenen spelen hierbij een rol. Zo stelt de staatssecretaris dat een wettelijke verankering niet leidt tot meer of betere samenwerking met steunfiguren. ‘Sterker nog’, zegt de bewindspersoon, ‘onder respondenten bestaat de zorg dat wetgeving een tegengesteld (drempelverhogend) effect zal hebben’. Dit omdat de kracht van informele steun ‘verloren gaat’ en de vrees bestaat dat het wettelijk vastleggen ‘maatwerk belemmert’.
Voldoende ruimte
Ondanks in Vlaanderen het recht op ondersteuning van jeugdigen wel in de wet is opgenomen, heeft dit volgens Van Ooijen niet het gewenste effect gehad. Mogelijk heeft dat te maken met het formele karakter van de steunfiguur. Laatstgenoemde heeft namelijk alleen een formele positie indien deze aan bepaalde vereisten voldoet, zoals het hebben van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG). Ook ervaren de zuiderburen problemen met de implementatie in de praktijk.
Daarbij biedt het huidige wettelijk kader al voldoende ruimte om veranderingen in de praktijk te realiseren, meent Van Ooijen. Daar hoeft zijns inziens de regelgeving niet voor worden aangepast.
Hervormingsagenda Jeugd
Tot slot hebben steunfiguren in de praktijk heel verschillende rollen en taken. Er bestaan diverse opvattingen over wie een steunfiguur kan zijn, vanaf welke leeftijd een jeugdige iemand kan kiezen, welke taken een steunfiguur zou moeten uitvoeren, en wat de positie van de ouders is bij de keuze. Van Ooijen ziet vooral veel obstakels: ‘Dit bemoeilijkt het ontwerpen van een effectieve wettelijke regeling die passend is bij de verschillende varianten van informele steun die in de praktijk bestaan.’
Dat neemt niet weg dat de staatssecretaris informele steun(figuren) ‘essentieel’ vindt. Hen betrekken bij hulpverlening is dan ook een belangrijke opgaven voor professionals, (gespecialiseerde) zorgaanbieders en gemeenten. Het maakt tevens deel uit van de Hervormingsagenda Jeugd. Daarom belooft de bewindsman met de VNG, de samenwerkende beroepsverenigingen (SBJ) en de aanbieders (BGZJ) de uitvoeringspraktijk te versterken.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.