Emancipatie als bijzaak
Ooit was Nederland op het gebied van emancipatie een voorbeeldland. Maar langzaam maar zeker verdween het onderwerp van de politieke en ambtelijke agenda. ‘Het zit niet in de hoofden van de ambtenaren.’
Alsof hij de miljoenennota voortijdig in handen had gekregen. Zo uitgelaten stond RTL-journalist Frits Wester vorig jaar te zwaaien met de uitgelekte emancipatienota; het stuk met de beleidsvoornemens van de regering op het gebied van emancipatie. Het was een mooi moment voor de vrouwenbeweging. Er was een nieuwe minister, Ronald Plasterk, die bij zijn aantreden zei emancipatie als speerpunt te zien en die beloofde ‘als een helleveeg’ tekeer te zullen gaan. Emancipatie deed er weer toe.
Een dik jaar later is van het aanvankelijke enthousiasme en de vernieuwde energie niet veel meer over. De voorgenoemde emancipatienota viel slecht. Te algemeen, te weinig ambitieus, te veel alleen op vrouwen gericht, niet vernieuwend genoeg, luidde de kritiek binnen en buiten de Tweede Kamer. Beleid van het kabinet om bijstandsmoeders met jonge kinderen te vrijwaren van de sollicitatieplicht deed de wenkbrauwen fronsen, want: tegenstrijdig met het voornemen de economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen. Verder is het commissietje hier, taskforceje daar, schamperen de critici, en ontbreekt het aan concrete actie. De onzichtbaarheid van Plasterk in het recente debat over de kinderopvang wordt als exemplarisch gezien.
‘Ongelooflijk’, vindt oud-minister en icoon van de vrouwenbeweging Hedy d’Ancona het voornemen van het kabinet om te bezuinigen op de kinderopvang, nu onverwacht veel mensen gebruikmaken van de regeling. ‘Dat je dat als minister van emancipatiezaken laat gebeuren, daar kan ik dus met mijn hoofd niet bij. De staatssecretaris die erover gaat (Sharon Dijksma, red.) zit notabene op zijn eigen ministerie. Wat zeg ik, die zit bij hem op de gang! Plasterk begon veelbelovend. Het feit alleen al dat hij de portefeuille als minster ambieerde gaf hoop, want hij had het ook aan een van de dames op het departement kunnen laten. Maar hier heeft hij het echt laten liggen.’
Ook de voorzitter van de FNV Vakcentrale, Agnes Jongerius, begint onmiddellijk over de kinderopvang als wordt gevraagd naar de opbrengsten van anderhalf jaar emancipatiebeleid onder aanvoering van Plasterk. Ook bij haar overheerst vooralsnog een gevoel van teleurstelling. ‘Ik ben niet voor een cynische houding, en je kunt ook aanmoedigend zeggen dat er nog een hoop mooie opdrachten voor de minister liggen. Maar de hooggespannen verwachtingen zijn vooralsnog niet waargemaakt.’
‘Emancipatie is voltooid’
De teleurstelling richt zich nu op de nieuwe minister, maar emancipatievoorvechters zien al langer met lede ogen aan hoe het onderwerp langzaam van de politieke agenda verdween. Met als ‘hoogtepunt’ de omstreden toespraak van de voorganger van Plasterk, Aart Jan de Geus, uit 2004, waarin hij onomwonden zei dat het emancipatieproces wel zo’n beetje voltooid was. Hij nuanceerde die uitspraak later, maar de boodschap dat emancipatie een non-issue was, bleek niet meer uit te wissen. De overheid lijkt voor zichzelf geen taak meer te zien in het emancipatieproces, analyseert d’Ancona: ‘Het is van een collectief probleem tot een individuele zaak gemaakt. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat aan alle Europese eettafels wordt geruzied over de verdeling tussen zorg en werk. Maar niemand doet iets. De redenatie lijkt te zijn dat hoe gezinnen met die rolverdeling omgaan puur een eigen verantwoordelijkheid is. En die mentaliteit haalt ook de urgentie weg voor een bewindspersoon en de overheid.’
De terugtrekkende beweging van de overheid is ook heel letterlijk waar te nemen. Een jaar geleden presenteerde de door minister De Geus ingestelde Visitatiecommissie Emancipatiebeleid (VCE) een rapport onder de veelzeggende titel Een beetje beter is niet goed genoeg. De doorlichting van het emancipatiebeleid op alle departementen bracht, in de woorden van de commissie zelf, ‘de slechte staat van het emancipatiebeleid aan het licht’. De kennis op de departementen was weg, ambtenaren die zich met emancipatie bezighielden waren met een lichtje te zoeken en verantwoordelijkheden waren onduidelijk. Samenwerking tussen departementen op het terrein van emancipatievraagstukken was er nauwelijks en ook ontbrak het aan contacten met deskundigen op het terrein van emancipatie buiten de overheid. Illustratief voor de situatie is het verhaal van een medewerker van de commissie, die vertelt dat het enkele ministeries zelfs niet lukte gesprekspartners voor de commissie te leveren. In 2001 was emancipatiebeleid een verantwoordelijkheid voor alle departementen geworden, waarbij de directie coördineert. Maar waar iedereen verantwoordelijk was, was uiteindelijk niemand aanspreekbaar, en gebeurde er niks, dat is het beeld dat opdoemt uit het rapport.
Emancipatiemachine
Het ontbreekt Nederland aan een krachtige ‘emancipatiemachine’, zegt universitair docent Genderstudies Conny Roggeband van de Vrije Universiteit in Amsterdam. ‘Er is een directie emancipatie, maar die is van het machtige departement van Sociale Zaken verschoven naar het minder machtige Onderwijs. Belangrijker nog is de verschuiving in taakstelling. Aanvankelijk heette de directie DCE: Directie coördinatie Emancipatiebeleid. Die coördinerende taak is de directie kwijtgeraakt, waardoor ze een minder invloedrijke positie heeft gekregen en niet meer het beleid tussen de departementen kan beïnvloeden.’ En er is meer structuur verdwenen, ziet Roggeband: ‘De Emancipatieraad, voorheen de adviesraad voor de regering, is opgeheven. Emancipatie-ambtenaren van verschillende ministeries, als ze er al zijn, spreken elkaar nauwelijks.’ Ze merkt zelf dat het lastig is gesprekspartners binnen de overheid te vinden: ‘Het lokaliseren van ambtenaren die zich met het onderwerp bezighouden valt niet mee. Emancipatie wordt steeds bij verschillende mensen op het bordje geschoven, het is iets voor erbij. Ambtenaren van andere beleidsterreinen geven aan dat ze weinig contact hebben met collega’s van de directie emancipatie. Er is weinig sturing, zo lijkt het.’
En juist sturing en het aantal actieve ambtenaren is bepalend voor de snelheid waarmee beleid dat raakt aan man/vrouwverhoudingen wordt gemaakt, betoogt Roggeband. Ze publiceerde recent, samen met collega Inge Bleijenbergh van de Radboud Universiteit, een internationaal vergelijkend onderzoek naar de manier waarop beleid tot stand kwam op terreinen als kinderopvang, ouderschapsverlof en deeltijdwerk. Daaruit blijkt dat niet zozeer een actieve vrouwenbeweging bepalend is, evenmin als het aantal vrouwen in het parlement. Ook in landen waar die ontbreken zijn beleidswijzigingen doorgevoerd. Maar juist het aantal en de positie van ambtenaren die zich met emancipatie bezighouden maken het verschil. Als er emancipatieambtenaren zijn, kunnen de vrouwenbeweging en vrouwen in het parlement de zaak versnellen. Roggeband: ‘Nederland had ooit een voorbeeldfunctie met een stevige infrastructuur. Vanaf eind jaren zeventig tot ongeveer midden jaren ’90 waren er veel ambtenaren die zich met emancipatie bezighielden. Er werd veel overlegd en men hield elkaar scherp. Dat zag je ook terug in beleid. Het is onverstandig dat die structuren grotendeels zijn afgebroken –tenminste als je wilt dat er snel meer kinderopvang komt en dat er meer vrouwen economisch zelfstandig zijn.’
Weinig coördinatie
De vraag is of het werkelijk een probleem is als er weinig politieke en ambtelijke aandacht is voor het fenomeen emancipatie. Er zijn immers voorbeelden genoeg van beleid dat tot stand komt dat niet zozeer het gelijktrekken van verhoudingen tussen man en vrouw nastreeft, maar dat wel als bijwerking heeft. Zo werden peuterspeelzalen in Nederland vooral vanuit onderwijskundige motieven geïntroduceerd en dwingen economische belangen bijna vanzelf beleid af dat de arbeidsparticipatie van vrouwen moet stimuleren. Toch blijft het volgens Roggeband van belang dat de overheid actief emancipatiebeleid bijft voeren: ‘Nu komt er wel beleid tot stand en staan er thema’s op de agenda die raken aan emancipatie. Maar er is weinig coördinatie, waardoor doelen tegengesteld zijn. Aan de ene kant wordt gezegd dat vrouwen meer moeten werken, maar van een ander ministerie moeten ze meer vrijwilligerswerk gaan doen. Dat gaat dus niet samen. Een ander voorbeeld is de aanpak van huiselijk geweld. Er is meer aandacht voor mannen als slachtoffer, maar tegelijk is de hele analyse dat geweld wel degelijk te maken heeft met sekseverhoudingen helemaal uit het debat verdwenen. Zo gaat het niet meer over de kern van het probleem.’
Ook volgens Jongerius is de noodzaak voor beleid helder: ‘Zoals je een minister voor milieu nodig hebt, zo geldt dat ook voor emancipatie. Er moeten dwarsverbanden worden gelegd, mensen worden aangespoord, problemen op de agenda gezet. Anders verandert er niks, dan zakt het onderwerp snel weg. Het zit niet in de hoofden van de ambtenaren. Dat emancipatie in de ambtelijke rangorde is weggezakt, en dat niemand het als een probleem lijkt te zien dat er niet één vrouwelijke secretaris-generaal is, zegt genoeg over de urgentie die wordt gevoeld.’
Beter aanspreekbaar
Vakbondsleidster Jongerius heeft nog wel goede hoop dat het goedkomt onder Plasterk: ‘Hij is in ieder geval veel beter aanspreekbaar dan zijn voorganger. Als er iets over emancipatie speelt kan ik hem bellen. Dat was bij De Geus wel anders. En ook zijn woordkeuze, met die helleveeg, vond ik opvallend. Daaruit blijkt dat hij begrijpt dat het niet vanzelf gaat, dat hij geen gemakkelijke boodschap heeft.’
D’Ancona ziet verzachtende omstandigheden voor het gebrek aan actie totnogtoe: ‘Ik snap dat als je je op Onderwijs moet profileren, andere dingen er misschien bij inschieten. En hij zit niet in het voor dit terrein meest gunstige kabinet.’ Maar dat vanuit de maatschappij in het algemeen en de vrouwenbeweging in het bijzonder weinig druk op hem wordt uitgeoefend vindt ze geen excuus: ‘Het ontbreekt, zeker vergeleken met de jaren ’70 aan maatschappelijke druk, dat is waar. Maar ook als je niet wordt aangespoord moet je je verantwoordelijkheid nemen, dan wordt visie gevraagd. Anders moet je geen minister willen worden. Het is leuk dat Plasterk met zijn gleufhoed tussen de blote billen op de Gay Pride gaat staan, maar dat is natuurlijk symboolpolitiek. Het is tijd dat-ie in actie komt.’
‘Dit kabinet moet een inhaalslag maken’
‘Aan kritiek ben ik inmiddels wel gewend’, zegt directeur Emancipatie Ferdi Licher. ‘Het gaat natuurlijk nooit snel genoeg en er is terecht onvrede over de stagnatie. Maar ik zie ook wat er allemaal in de steigers staat en gebeurt. We passen bijvoorbeeld de fiscale rekenschema’s aan om de combinatie van arbeid en zorg aantrekkelijker te maken. Dat is voor de buitenwereld niet altijd goed zichtbaar, maar wel effectief.’
Urgentie is terug
Licher ziet een groot verschil in toon tussen nu en de periode onder De Geus: ‘Dit kabinet wil een doorbraak. Meer vrouwen die economisch zelfstandig zijn, gelijke beloning en meer vrouwen aan de top. Dat maakt dat het debat feller wordt gevoerd. Bij deze emancipatienota bijvoorbeeld, werden 24 moties ingediend, bij de vorige maar één. De maatschappelijke roep om wettelijke maatregelen neemt toe. Er wordt gedebatteerd over quota. Vrouwen laten weer van zich horen. De urgentie is terug.
Ambities en doelstellingen
‘De afbouw van de aanrechtsubsidie is echt een historische doorbraak. Het emancipatiebudget is verdubbeld. Het ouderschapsverlof wordt verlengd van 13 naar 26 weken. Meer dan 3 miljard extra wordt in kinderopvang geïnvesteerd. In 2011 moet 25 procent in de top van de rijksdienst vrouw zijn. Er is een Taskforce DeeltijdPlus ingesteld om met bedrijven en vrouwen grotere deeltijdbanen te realiseren.’
‘De Directie Emancipatie heeft een aanjagende en ondersteunende rol. We leggen contacten, leveren kennis, ondersteunen met financiële middelen, agenderen nieuwe thema’s en monitoren de voortgang. Het gaat bij emancipatie niet alleen om wetten, het gaat ook om bestuurlijke impulsen. Het is geweldig om te merken hoeveel wethouders inmiddels weer actief met het emancipatiebeleid aan de slag zijn. Er zijn inmiddels met 29 grote gemeenten afspraken gemaakt, onder andere over de verbetering van de positie van vrouwen uit etnische minderheden en homo-emancipatie. Een ander voorbeeld is het charter dat samen met de sociale partners is gelanceerd en dat inmiddels door 45 toonaangevende bedrijven en het rijk zelf is ondertekend voor meer vrouwen naar de top’.
Impuls was nodig
‘De conclusie van de Visitatiecommissie Emancipatie dat er een impuls nodig was, die deel ik. De doelen ten aanzien van economische zelfstandigheid van vrouwen en arbeidsparticipatie zijn de afgelopen jaren buiten bereik geraakt. Dit kabinet moet dus een inhaalslag maken. Tegelijk is het niet zo dat meer emancipatie-ambtenaren of emancipatiestructuren tot beter beleid leiden. Emancipatie moet gewoon onderdeel uitmaken van beleid. En gelukkig zijn er veel terreinen waarop dat inmiddels zo is. De bereidheid na te denken over het effect van beleid op vrouwen en mannen is veel groter dan een paar jaar geleden. Dat komt ook, denk ik, omdat de positie van vrouwen in de maatschappij centraler wordt.’
‘Dat emancipatie niet meer zo op de voorgrond staat vind ik overigens wel begrijpelijk. Het wordt in veel gezinnen steeds gewoner dat beide ouders werken en zorgtaken verdelen. Het is nu nog een uitzondering als vader deeltijd werkt en moeder kostwinnaar is, maar dat zal steeds gewoner worden. De vraag is hoeveel invloed de overheid op dat proces moet willen hebben. We dienen emancipatie mogelijk te maken, belemmeringen weg te werken en stimulansen te geven waar nodig. Maar de overheid gaat niet over persoonlijke emancipatie en zal ook niemand dwingen om zijn of haar leven op een bepaalde manier in te richten, daar moeten we ook verre van blijven lijkt me.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.