Durven leren
Durven leren en voorkomen dat nieuwe organisatorische concepten weer in beton te gieten, dat is de oproep van Erik Gerritsen.
'De helft van de kinderen zie ik te vroeg, de andere helft had ik het liefst drie jaar eerder gezien.' Deze uitspraak is afkomstig van een kinderpsychiater. Zijn opmerking verwoordt op een wrange wijze waar het aan schort in het huidige jeugdzorgstelsel.
Kinderen en gezinnen krijgen niet altijd de juiste hulp. Kleine problemen worden aangepakt met zware interventies, complexere casussen ontvangen niet de juiste hulp, te laat of geen hulp. En wie je ook spreekt, ze zijn het eens: het systeem kan en moet beter.
Dat gaat niet van vandaag op morgen. En ook niet zonder strijd of discussie. Een van de discussiepunten van de afgelopen tijd richt zich op adequate hulp aan kinderen met complexe problemen. Met de nieuwe Jeugdwet is er immers veel aandacht voor ‘zo licht en zo vroeg mogelijk ingrijpen’. In reactie daarop hoor je maar al te vaak ‘Ja maar, er zijn ook ingewikkelde kinderen!’.
Dat is waar. Maar die kinderen zijn niet geholpen met een onterechte tegenstelling tussen eerstelijnszorg en hulp uit het sociale netwerk aan de ene kant en gespecialiseerde hulp aan de andere kant. In die tegenstelling verwijzen voorstanders van ‘ontzorgen en normaliseren’ naar de huidige gebreken in de jeugdzorg, met soms te gulzige specialisten. Professionals uit de gespecialiseerde jeugdzorg laten op hun beurt weten dat zij bang zijn dat de focus op eerstelijnszorg en het sociale netwerk er voor zorgt dat broodnodige gespecialiseerde hulp te laat komt, omdat er te lang wordt aangemodderd door mensen die niet over de vereiste opleiding en ervaring beschikken.
In het briefadvies “Samen verder, verder samen. Zorgen voor kinderen met complexe problemen” dat de RMO vandaag uitbrengt proberen we te ontsnappen aan deze tegenstelling. De decentralisatie van de jeugdzorg is namelijk geen of-of verhaal. Het vraagt veel meer en gevarieerde vormen van samenwerking tussen verschillende zorgvormen, hulpverleners, organisaties en mensen uit het sociale netwerk die zich bezig houden met kinderen en gezinnen. En dat kan alleen als de inhoud leidend is voor hun handelen. Als de vragen, zorgen, problemen én behoeften van kinderen en gezinnen het uitgangspunt vormen voor het werk.
Dat vraagt dat we veel vaker de waarom-vraag stellen. Waarom richten we de jeugdzorg in zoals we het doen? Welke bedoeling hebben we met onze inspanning? Wat is het uiteindelijke doel? Dat doel is niet een exact te bepalen hoeveelheid ‘ontzorgen en normaliseren’ of gespecialiseerde zorg; het is niet de naamgeving van het wijkteam (jeugdteam/sociaal team/ oud kind team etc.), noch het bijhouden van een verwijsindex of een contactjournaal. Uiteindelijk draait het allemaal om een zo goed mogelijk alledaags functioneren van kinderen en gezinnen. Die inhoud moeten we keer op keer centraal stellen. Ongeacht onze rol: als bevriende ouder, wijkteamprofessional, gezinsvoogd of kinderpsychiater.
Het gaat er om dat hulpverleners vanuit de leefwereld van kinderen en gezinnen werken en die leefwereld een plaats geven. Dat betekent dat alle hulpverleners normaliseren, ook de specialisten. Bijvoorbeeld door specialisten kinderen ook thuis, op de kinderopvang of op school te laten begeleiden en oog te hebben voor andere levensdomeinen, zoals onderwijs, sport en een toekomstige plek op de arbeidsmarkt. Of door naast de behandeling van het kind, ondersteuning te bieden bij de impact die problemen hebben op het functioneren van het gezin. Door de (gespecialiseerde) zorg rondom een kind en gezin te organiseren, worden problemen niet langer geïsoleerd benaderd en sluit deze veel beter aan bij het alledaagse leven. De kinderpsychiater mag zijn witte jas aanhouden (het blijft een hoogwaardige professie), maar hij moet uit zijn spreekkamer komen, naar de kinderen met complexe problemen toe en naar de sociale wijkteams toe die behoefte hebben aan goede verwijzingsdiagnositiek.
Die focus op de inhoud vraagt – net als de decentralisatie – om het aangaan van veranderingsprocessen. Het is daarbij de uitdaging om te durven experimenteren. Niet met kinderen, maar met nieuwe werkwijzen. Dé organisatorische opgave voor jeugdzorgorganisaties en gemeenten is het starre systeem op provinciaal niveau niet te vervangen door honderden starre systemen op gemeentelijk niveau. Wanneer er te snel voor één systeem wordt gekozen, bestaat namelijk het risico dat verschillende belangen onvoldoende gehoord worden. Die gaan vervolgens ondergronds de noodzakelijke inhoudelijke vernieuwing frustreren, met als gevolg oude wijn in nieuwe wijkteams. Naambordjes worden vervangen, maar werkelijke verandering blijft uit.
Het draait allemaal om gezamenlijk leren en flexibele samenwerkingsvormen. Dat zal een zoektocht zijn, die alleen slaagt als betrokkenen bij de jeugdzorg hun eigen functioneren ter discussie durven stellen en gezamenlijk vanuit de bedoeling van het werk te zoeken naar betere werkwijzen.
En door te communiceren over het eigen leerproces door alle lagen heen. Tijdens een werkbezoek aan een proeftuin met een lokaal jeugdteam vertelde medewerkers over een reeks zaken waar zij tegen aanliepen. Essentiële informatie voor de verantwoordelijke directeur sociaal domein en de wethouder van de gemeente. Maar het gesprek hierover werd niet gevoerd, ondanks regelmatige werkbezoeken van directeur en wethouder aan de proeftuin, waardoor de gewenste verandering onnodig moeizaam verloopt.
Bij een van de gezinsmanagers van Jeugdbescherming Regio Amsterdam verliep het eerste gesprek in een nieuw gezin wat chaotisch. Hij wilde zo graag met de nieuwe werkwijze aan de slag dat hij alle leerpunten tegelijk probeerde te realiseren. In zijn enthousiasme maakte hij niet de indruk die hij voor ogen had. Maar hij had de durf om dat terug te geven aan het gezin en ze deelgenoot te maken van zijn leerproces. Waarmee hij precies het vertrouwen kreeg wat voor het vervolgproces in dat gezin zo noodzakelijk was.
Het systeem kan en moet beter. Maar het wordt alleen beter als we met elkaar durven leren en de neiging kunnen weerstaan om te snel nieuwe organisatorische concepten weer in beton te gieten. Met nog 10 werkdagen te gaan op weg naar de transitie jeugdzorg wordt het dan ook de hoogste tijd om (weer) primair met de inhoudelijke transformatie aan de slag te gaan, in plaats van te blijven hangen in instrumentele discussies over budgetten, inkoopprocedures en contracten.
Erik Gerritsen en Lotte van Vliet
(resp raadslid en adviseur bij de RMO)
In je veelvuldige commentaren lijk jij vooral de medewerkers in de jeugdzorg centraal te stellen en niets te willen weten van de vele fouten en onmenselijke situaties voor ouders en kinderen.
De enige reactie die jij dan geeft is dat je wilt dat bijdragen positief zijn en gaan over hoe het beter moet. Maar kinderen en ouders die ernstig lijden onder de fouten binnen de jeugdzorg, hebben het volste recht hun beklag te doen.
Het is absurd om alles terug te voeren op de zielige medewerkers en op dat klachten niet mogen en klagers in plaats daarvan positief moeten doen.
Wat een tirannie!