Transitie onder druk, kwetsbare kinderen uit beeld?
Gemeenten ontwikkelen zich te langzaam tot opdrachtgever in de jeugdzorg. Daarmee dreigt de invoeringsdatum van 1-12015 onhaalbaar te worden, meent Erik Gerritsen.
Vorige week verscheen de eerste voortgangsrapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) en de mijns inziens terechte conclusies liegen er niet om.
De afgelopen twee jaar is onvoldoende voortgang geboekt, de meeste gemeenten zitten nog in de fase van visieontwikkeling, het uitvoeringsveld wordt onvoldoende betrokken, de kaderstelling en facilitering vanuit het Rijk laat te lang op zich wachten en de continuïteit van zorg is niet afdoende geregeld. Duidelijk is, dat als op de huidige wijze en in het huidige tempo wordt doorgegaan, een verantwoorde transitie per 1-1-2015 niet haalbaar is.
De conclusies kunnen voor niemand een verrassing zijn, wat de situatie des te schrijnender maakt. Verschillende betrokken partijen staan erbij en kijken naar hoe de zeer ingrijpende stelselherziening op de afgrond afstevent. Er wordt te veel verwijtend naar elkaar gewezen en te weinig gezamenlijk gehandeld. Ronduit stuitend is de constatering van de TSJ dat continuïteit van zorg en behoud expertise van Bureaus Jeugdzorg niet expliciet als agendapunt aan de orde komen in het gesprek tussen de bestuurspartners (Rijk, IPO, VNG). De kwetsbare kinderen in de knel waar de stelselherziening om begonnen is, lijken uit het beeld verdwenen te zijn. De vraagstelling voor de volgende parlementaire en raadsenquêtes kan al vast worden geformuleerd: hoe kan het dat iedereen de problemen zag aankomen en niemand wat deed?
Heel concreet uit deze Kafkaiaanse gang van zaken zich in de aankondiging van Provincies/Stadsregio’s richting jeugdzorginstellingen dat de subsidierelatie per 1-1-2015 stopt, zonder dat vanuit gemeenten enig inzicht wordt gegeven in het toekomstperspectief. Daarmee worden de jeugdzorginstellingen met een onmogelijke opgave opgezadeld. Zich voorbereiden op forse afbouw of zelfs liquidatie per 1-1-2015 en tegelijkertijd in 2013 en 2014 alle aan hun zorg toevertrouwde kinderen blijven ondersteunen. En dat ook nog zonder frictiekosten, want die wil niemand betalen. Frictiekosten die in het meest gunstige scenario (als de meerderheid van het personeel per 1-1-2015 kan blijven werken in de jeugdzorg) in de tientallen miljoenen euro’s lopen. De meeste jeugdzorginstellingen hebben nauwelijks eigen vermogen. De enige manier om nog iets van een reservering voor frictiekosten op te nemen is om nu stoppen met helpen van kinderen in de knel en de resterende subsidies over 2013 en 2014 toe te voegen aan een stroppenpot.
Het op dit moment nog volledig ontbreken van een concreet toekomstperspectief draagt het risico in zich dat bestaande infrastructuur wordt afgebroken terwijl er nog nauwelijks nieuwe infrastructuur is. Dit betekent dat kinderen die ernstig in hun veilige ontwikkeling worden bedreigd tussen wal en schip dreigen te geraken en dat sprake zal zijn van grootschalige (menselijk) kapitaalvernietiging.
Een alternatief voor het als lemmingen naar de afgrond rennen dat zich vanzelf snel zal aandienen is natuurlijk uitstel van de transitie. Voor sommigen wellicht een aantrekkelijk alternatief, maar mijns inziens zeer onwenselijk. De transitie en daarbij horende inhoudelijke transformatie zijn noodzakelijk om het huidige zieke jeugdzorgsysteem duurzaam te hervormen. Uitstel betekent verlies van politiek momentum en veranderkundige energie en kan zelfs tot afstel leiden. Als dan de ombuigingstaakstelling ook nog eens gewoon gehandhaafd blijft, dan krijgen we te maken met een kaasschaaf van kaalslagachtige omvang.
Gelukkig is er een oplossing om uit de ontstane impasse te komen en die is verheugend simpel. De transitiedatum moet gewoon gehandhaafd blijven op 1-1-2015. De tijd die nog rest biedt voldoende ruimte om het wetstraject en andere kaderstellende zaken tijdig af te ronden.
Op zich biedt de kleine twee jaar op weg naar 1-1-2015 ook voldoende tijd voor gemeenten om zich te ontwikkelen tot deskundig opdrachtgevers. Daarvoor is het wel nodig dat gemeenten nu snel uit de fase van ivoren toren visieontwikkeling komen en voortvarender dan nu aan de slag gaan met het opdoen van ervaringskennis door middel van experimenten. In het bijzonder is het van belang dat gemeenten snel gaan oefenen met virtueel opdrachtgeverschap met betrekking tot de drang/dwang doelgroep van gezinnen met onmachtige ouders. Daar is nog veel te weinig ervaring mee opgedaan, waardoor nu nog geen verstandige beslissingen kunnen worden genomen over de toekomstige organisatorische vormgeving. Oefenen met opdrachtgeverschap voor de zwaarste doelgroep biedt ook de praktijkinzichten die nodig zijn om verstandige beslissingen te nemen over de wijze waarop onnodig beroep op dure jeugdzorg voorkomen kan worden. Hier ligt primair een verantwoordelijkheid voor de gemeenten, maar IPO en Rijk moeten de noodzakelijke versnelling in experimenteren stimuleren door het inrichten van leeromgevingen en het veeleisend helpen van gemeenten die te traag uit startblokken komen.
Aan de verlammende onzekerheid die de jeugdzorgsector nu in de houdgreep houdt moet binnen een maand een einde worden gemaakt door een landelijk bestuursakkoord, waarin wordt afgesproken dat de bestaande jeugdzorginstellingen de komende jaren kunnen blijven rekenen op continuering van de huidige subsidierelatie, waarbij de gegarandeerde subsidie omvang per jaar met 5% afneemt. Zo ontstaat geleidelijk meer ruimte voor innovatieve nieuwe toetreders en worden ook de bestaande instellingen voldoende geprikkeld om te blijven innoveren. Gemeenten hoeven niet te vrezen voor achteroverleunende gevestigde instellingen, want ook nu al is sprake van een majeure innovatiegolf in jeugdzorgland. Het belangrijkste voordeel van deze aanpak is dat er geen infrastructuur wordt afgebroken voordat er nieuwe is ontwikkeld, waarmee de continuïteit van zorg voor kinderen in de knel is gegarandeerd. Bijkomend voordeel is dat er nauwelijks sprake zal zijn van frictiekosten en kapitaalvernietiging, omdat eventuele afbouw van organisaties geleidelijk kan plaatsvinden.
Ik ben er van overtuigd dat een snel tot stand te brengen bestuursakkoord zoals hiervoor geschetst een belangrijke impuls zal geven aan het vasthouden van het momentum voor verandering. De transitiedatum kan gewoon worden gehandhaafd op 1-1-2015. De transformatie die feitelijk al voorzichtig is begonnen, zal in een versnelling komen en al voor de transitiedatum tot resultaten en financiële besparingen leiden die nodig zijn om de budgettaire taakstelling vanaf 2015 zo pijnloos mogelijk op te vangen. De transformatie zal daarna doorgaan onder verantwoordelijkheid van gemeenten die zich inmiddels hebben ontwikkeld tot deskundige opdrachtgevers met voldoende prikkels voor gevestigde en nieuwe jeugdzorginstellingen om te blijven innoveren.
Niet dit pad op gaan en daarmee doormodderen met politieke spelletjes en voort laten duren van onzekerheid over de toekomst komt feitelijk neer op het gokken met de veiligheid van kinderen in de knel. Dat wil niemand, dat is niet nodig, want de oplossing is simpel en snel te realiseren. Een vleugje politiek leiderschap is genoeg om de meest kansrijke hervorming van het jeugdzorgstelsel ooit van een zekere ondergang te redden.
Noodzaak ,controle van een terechte uithuisplaatsing.
kind dat werk verschaft aan instellingen en aanhang.
kost de belasting betaler veel geld.
Is tehuis echt noodzaak?
vaak worden de kinderen in tehuizen , holding gedaan en geïsoleerd door dat leiding zegt het kind moet op rust komen.
Misbruik is niet te voorkomen.
KINDEREN VAN 13 JAAR OUD KRIJGEN AL DE PRIKPIL.
Dit is erger dan in de meeste thuis situaties.