Twee bestuurslagen is te weinig voor de ruimtelijke ordening
Het Rijk moet optreden als ‘arbiter’ om onevenredig grote ruimteclaims van provincies en gemeenten te voorkomen.
Het kabinet richt zich bij de ruimtelijke ordening te veel op de economie, waarschuwen de Raden voor de Leefomgeving en Infrastructuur in een advies over de decentralisatie van de ruimtelijke ordening aan minister Schultz (Infrastructuur en Milieu, VVD). In het deze week gepubliceerd advies benadrukken de raden dat het kabinet natuur, cultuur en landschap niet mag verwaarlozen. Juist in een globaliserende economie waarin kenniswerkers en bedrijven internationaal op zoek zijn naar de beste vestigingsplekken, spelen de kwaliteit van de ruimte en de quality of life een onderscheidende rol’, vinden de raden. Het kabinet-Rutte zou meer oog moeten hebben voor natuur, cultuur en landschap. ‘De raden benadrukken dat quality of life (inclusief stedelijke voorzieningen, cultureel aanbod, landschap) essentieel is voor economische groei op de lange termijn.’
In deze lijn past ook het pleidooi van de raden om vanuit het Rijk toezicht te blijven houden op ruimteclaims vanuit de regio. De raden onderschrijven dat ‘het bepalen van de programma’s voor wonen, werken en recreëren primair de verantwoordelijkheid is van de provincies’. Maar het Rijk zou de programmering wel moeten ‘monitoren’, en een rol als ‘arbiter’ op zich moeten nemen.
In een dergelijk geval zou het Rijk als derde partij nodig zijn, nadat gemeenten en provincies eerder afspraken hebben gemaakt. Hieruit blijkt volgens de raden dat het in de ruimtelijke ordening vaak onmogelijk is om maximaal twee bestuurslagen bij een onderwerp te betrekken, zoals het kabinet wil.
Maar ook in andere gevallen zijn meer dan twee overheidspartijen nodig, menen de raden. Als voorbeeld wordt de kantorenlocatie Zuidas bij Amsterdam genoemd. ‘Betekent het twee-bestuurslagenprincipe dat de provincie niet mag meepraten over de Zuidas als de gemeente en het Rijk al aan tafel zitten? Dat is niet logisch: de provincie vervult immers een belangrijke rol in de programmatische afstemming met andere kantoorlocaties in Noord-Holland. Zowel provincie als gemeente hebben dus een toegevoegde waarde in het besluitvormingsproces bij een dergelijke ontwikkeling.’
Dit laatste moet volgens de raden het uitgangspunt zijn: ‘Het gaat niet om de vraag hoeveel bestuurslagen er over gaan, maar om de vragen ‘wie is bevoegd?’ en ‘wie – publiek en/of privaat – verrijkt het proces met zijn of haar bijdrage?’. Iedereen die dat doet, is welkom aan tafel. Deze benadering inspireert en verbindt de betrokkenen, in plaats van ze te scheiden.’
Wassen neus
Om de decentralisatie van de ruimtelijke ordening tot een succes te maken, moeten regio’s volgens de raden meer geld tot hun beschikking krijgen. Bezuinigingen zouden een ‘risico’ vormen. Waar mogelijk moeten rijksmiddelen worden gedecentraliseerd, bepleiten de raden. Zonder geld verwordt de decentralisatie tot ‘een lege huls’ en ‘een wassen neus’. Investerings- en onderhoudsbudgetten voor mobiliteit, water en het landelijk gebied zouden in de visie van de raden naar provincies en/of gemeenten moeten worden overgeheveld.
Ook moeten provincies en gemeenten meer belastingen kunnen heffen, vinden de raden. ‘De verschillen in lastendruk die decentrale belastingheffing voor bewoners oplevert, dragen bij aan ruimtelijke differentiatie. Dit vergroot het onderscheidend vermogen van regio’s.’
De raden vrezen verder dat het kabinet in economisch opzicht te selectief wil investeren. Voor het versterken van de economie zijn alle stedelijke regio’s volgens de raden van belang, omdat zij de ‘motoren van de economie’ zijn.
Bij de decentralisatie moet het kabinet er volgens de raden voor kiezen om ‘heldere opgaven’ te formuleren met voor de regio’s duidelijk meetbare doelstellingen. Als voorbeeld wordt de woningmarkt genoemd. Het Rijk zou langetermijntrends en -ontwikkelingen in beeld moeten brengen. Dit zou vertaald moeten worden in gewenste aantallen en typen woningen. Vervolgens zouden de provincies dit concreet moeten invullen.
Het programma Ruimte voor de Rivier wordt geroemd als voorbeeld van een goede taakverdeling tussen diverse overheden. Het Rijk bepaalde de uitgangspunten, te weten ‘in 2015 moet rekening worden gehouden met een wateraanbod van 16.000 kubieke meter per seconde, later oplopend tot 18.000 kubieke meter, bij Lobith’. De regio’s kregen maximale vrijheid bij de verdere uitwerking.
De Raden voor de Leefomgeving en Infrastructuur bestaan uit de Raad voor het Landelijk Gebied, de Raad voor Verkeer en Waterstaat en de VROM-raad. Het advies over de decentralisatie van de ruimtelijke ordening is er gekomen op verzoek van minister Schultz.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.