Strijd om een stenen vermogen
Het grootste knelpunt bij de herontwikkeling van de woningcorporaties is de rijkdom van de sector. Als de overheid nieuw beleid voor de volkshuisvesting, en daarmee voor de corporaties, wil formuleren, moet er een oplossing worden gevonden voor zowel het vermogen van bestaande corporaties als de mogelijke toetreding van nieuwe partijen in de volkshuisvesting.
Die kunnen zorgen voor meer dynamiek en innovatie, maar hebben nu geen belangstelling, omdat sociale huisvesting geen geld oplevert voor nieuwe partijen. Het huidige stelsel is op den duur onhoudbaar door de interne subsidiëring. Alleen bestaande rijke corporaties kunnen investeren in verlieslijdende sociale woningbouw. En omdat de overheid, zeker op gemeenteniveau, amper zeggenschap heeft over de corporaties, kunnen die helemaal zelf bepalen hoe ze hun geld investeren.
‘Het beeld van de corporatie die alleen bezig is met zichzelf is leidend geworden’ en ‘gemeenten spelen geen rol meer in de aansturing van corporaties’, schrijven de emeritus hoogleraren Fred Fleurke en Jan van der Schaar en associated partner Frank van Wijk van Rigo Research en Advies in Ontwikkelingspaden voor woningcorporaties.
Afromen
Na de bruteringsoperatie van 1995, waarbij de overheidssubsidies voor de volkshuisvesting werden afgekocht en de corporaties op eigen kracht verder mochten, heeft zich een periode van ‘tien jaar van beleidsimmobiliteit’ voorgedaan, aldus Fleurke cum suis in hun boek, een studie in opdracht van minister Van der Laan van Wonen, Wijken en Integratie.
De auteurs doen aan het eind van hun studie de suggestie om het huidige vermogen van corporaties af te romen of de corporaties te laten overnemen door pensioenfondsen en het zo vrijkomende geld te gebruiken voor (object)subsidies van volkshuisvesting. Zo was de situatie ook vóór de bruteringsoperatie. Welke richting de minister ook kiest, er zal hoe dan ook een oplossing moeten worden bedacht voor de vraag hoe het immense kapitaal van de corporaties (geschat op twee- tot driehonderd miljard euro) behouden blijft voor de volkshuisvesting.
Fleurke, Van der Schaar en Van Wijk hebben voor hun conclusie beduidend meer pagina’s nodig dan Gerard Marlet, Joost Poort en Clemens van Woerkens, die recent in economenblad Economisch Statistische Berichten ook eindigden met de stelling dat het hoog tijd wordt dat de overheid de hand legt op het ‘stenen vermogen’ van de corporaties.
Fleurke en zijn medeauteurs onderzoeken daarnaast ook welke mogelijke ontwikkelrichtingen er zijn voor de corporatiesector. Ze onderscheiden er vier: versmalling, waarbij volkshuisvesting zich gaat beperken tot het bieden van huisvesting aan doelgroepen die daar zelf niet goed in kunnen voorzien. Consolidatie, waarbij het huidige stelsel min of meer intact blijft, maar met meer plichten en mogelijkheden voor de corporaties. Afscheid, waarbij de band tussen overheid en corporaties definitief wordt doorgesneden. En verbreding, waarbij corporaties naast de sociale huisvesting ook andere taken op gebied van wonen, zorg, onderwijs en veiligheid verrichten.
In het boek worden deze richtingen verder uitgesplitst en beoordeeld op hun merites. Hier en daar verliezen de auteurs zich in getheoretiseer, maar tussendoor worden toch aardige inzichten geboden in de Nederlandse corporatiesector. Voor het boek hebben de auteurs 25 corporatiedirecteuren geïnterviewd. Die lopen meer warm voor een sexy onderwerp als vastgoedontwikkeling dan het saaie beheer van gebouwen, zo geven ze zelf aan.
De Nederlandse corporatiesector is uniek. In West-Europa is nergens zo’n groot deel van de woningmarkt in handen van woningcorporaties. En wat ook bijzonder is voor een semi-publieke sector is de enorme rijkdom. Die rijkdom is de sector ‘overkomen’, zo constateren de auteurs. Het gevolg van een gunstige rente en een hausse op de koopwoningmarkt, die ook het vermogen van de corporaties deed groeien. De grote rijkdom blijkt nu een obstakel te zijn in de relatie tussen overheid en corporaties die is ‘veranderd in één van rivaliteit en dualiteit’, constateren de auteurs.
Afgeschreven
Fleurke en zijn medeauteurs zijn niet duidelijk over welke ontwikkelingspad hun voorkeur heeft. Het is meer een opsomming van voordelen en nadelen per richting. Gegeven hun opdracht begrijpelijk, maar het boek was een stuk spannender geworden met een duidelijker stellingname. Tussen de regels wordt het ‘maatschappelijk ondernemerschap’, waarop de sector zich zelf graag mag beroepen, wel afgeschreven.
De auteurs geloven duidelijk niet in zelfsturing. De auteurs waarschuwen voor het te snel meegaan in de huidige sentimenten ‘tegen de markt’ en ‘voor de gemeenschap’. De markt zorgt voor innovatie en dynamiek die de volkshuisvesting kan verbeteren. En van de band met de gemeenschap moet niet te veel worden verwacht.
Terugkeer naar een volkshuisvesting voor alleen een kleine nooddruftige groep huurders (back to the future-model) wordt evenmin toegejuicht. Want die was betuttelend en weinig dienstbaar. Bovendien bestaat het gevaar van stigmatisering, omdat in toenemende mate de kerndoelgroep van de volkshuisvesting uit allochtonen bestaat. De sociale huursector floreert in tijden van crisis, constateren de auteurs in hun boek. Nu alleen nog het juiste stelsel.
André de Vos is freelance journalist
Fred Fleurke, Jan van der Schaar, Frank van Wijk, Ontwikkelingspaden voor woningcorporaties, ISBN 978 90 75900 05 7, Amsterdam, te bestellen bij Rigo Research en Advies BV, tel. 020-5221111 of via SEV (Paul Doevendans, tel. 06-53925189), € 19,50.
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.