Advertentie
ruimte en milieu / Achtergrond

‘Rijk en provincie moeten kwaliteit afdwingen'

Is Nederland mooier geworden onder het rijksbouwmeesterschap van Mels Crouwel? Crouwel zelf vindt het niet relevant. Vier jaar is niks in de ruimtelijke ordening. Bovendien trad hij aan in een guur politiek klimaat. Nu kan er weer een architectuurnota komen. ‘Veel hangt af van het lef van rijk en provincies.’

04 juli 2008

Oder het gedreun van heipalen en met uitzicht op een bouwput beleeft Mels Crouwel zijn laatste week als rijksbouwmeester. Als adviseur over de rijksgebouwen bevindt hij zich op een passende plek. Pal tegenover het Atelier Rijksbouwmeester verrijst de nieuwbouw van de departementen Binnenlandse Zaken en Justitie. De zon, die nu nog volop het Atelier binnenvalt, zal straks schuilgaan achter de hoogste torens van Den Haag.

 

Crouwel zal de partiële verduistering van zijn ontwerp- en studiehal, met een dertigtal medewerkers gevestigd op de begane grond van het ministerie van VROM, niet meer meemaken. Het college van rijksadviseurs, waarvan hij de primus inter pares was, is deze week plechtig van zijn taak ontheven, en Crouwel verheugt zich erop, zich weer fulltime te kunnen bemoeien met zijn eigen ontwerpbureau.

 

De vier jaar als architectuurgeweten van de regering waren intensief, zegt hij. ‘Je bent er niet alleen voor de rijksgebouwen, maar voor het aanzicht van het hele land. En dat in drie dagen per week. Je krijgt adviesaanvragen over alle vormen van ruimtegebruik in Nederland, en je kunt ongevraagd adviseren. Daarom was ik blij met mijn collega-adviseurs. Je kunt onmogelijk al die terreinen zelf overzien.’

 

De ruimtelijke esthetiek was bijna van de rijksagenda geschrapt toen het college van rijksadviseurs aantrad. ‘De Nota Ruimte was net vastgesteld. Die toont een groot geloof in ontwerpkwaliteit zonder richtlijnen van bovenaf. Zo mogen bedrijventerreinen er komen, mits goed ingepast in het landschap. Maar wat dat is, goed ingepast, staat nergens.’

 

De bijbehorende architectuurnota was zo goed als afgeschaft. ‘Hij mocht in ieder geval geen nota meer heten’, glimlacht Crouwel. ‘Het werd een Actieprogramma Ruimte en Cultuur, in het verlengde van de Nota Ruimte. En dat programma, met zijn voorbeeldprojecten, was al bijna af in 2004. We sprongen als college dus op een rijdende trein, maar hebben ons er nog behoorlijk tegenaan bemoeid. Al zou ik sommige dingen toch anders hebben gedaan.’

 

Zoals? ‘De selectie van de voorbeeldprojecten. Die verschilden enorm van schaalniveau, van het Groene Hart tot het nieuwe Rijksmuseum. Het was onduidelijk waarvoor ze model stonden. En het Rijksmuseum raakte zelfs in een impasse.’

 

Heeft de bouwpolitiek wel iets aan voorbeeldprojecten? ‘Ja, als de opdracht goed is geformuleerd. Met De Hollandse Waterlinie en de routeontwerpen van snelwegen is flink vooruitgang geboekt, dat zijn nu inderdaad modelprojecten’, zegt de scheidende rijksbouwmeester.

 

Crouwels’ rijdende trein bereikt geen station bij zijn aftreden. Ruimtelijke projecten en beleidsvorming laten zich moeilijk in tijd afbakenen. Zo maakt Crouwels de verschijning van een nieuwe architectuurnota, die er mede dankzij hem nu toch komt en waarin hij een stevige inbreng had, niet meer mee als rijksbouwmeester. ‘Hij is af, hij staat op de kabinetsagenda. En dan moet-ie nog gedrukt worden.’

 

Ook de advisering over lopende projecten moet Crouwel loslaten. Hij had gehoopt minister Cramer nog op de valreep te vergezellen naar Utrecht, om met de gemeente te spreken over het plan voor de extreem hoge Belle van Zuylentoren in de Vinexwijk Leidsche Rijn. ‘Om agendatechnische redenen komt dat er niet meer van.’

 

Overdragen

 

Al weken is hij bezig, dossiers over te dragen aan zijn opvolger Liesbeth van der Pol. Een zittingstijd van vier jaar is kort, erkent hij. ‘Projecten komen niet af in zo’n korte periode. Maar je moet in deze rol het dénken beïnvloeden. Ik vind dat we daarin wel iets hebben bereikt. Onze adviezen over de toekomstige generatie windmolens, over megastallen, over de verrommeling zijn ter harte genomen.’

 

Het optreden als adviescollege is Crouwel erg goed bevallen. ‘Het lukte steeds goed om een geïntegreerde visie te formuleren.’ Dat was deels ook te danken aan de klik op persoonlijk niveau. ‘Misschien lukte het wel té goed’, reflecteert hij. ‘We zaten meestal op dezelfde golflengte, hebben soms ook erg gelachen.’ Hij ziet het interdisciplinaire college als ‘een pilot’ voor hoe de ministeries zouden moeten werken. ‘Die zitten nog te veel apart. Er zijn wel interdepartementale discussies over ruimtelijke kwesties, maar die verlopen volgens afzonderlijke politieke agenda’s. Dan vind je elkaar niet. Ze zouden gewoon in teams aan projecten moeten gaan werken.’ De vergelijking gaat natuurlijk niet helemaal op, dat weet Crouwel ook wel. ‘Wij waren juist níet politiek. Wij hielden afstand, hebben consequent vanuit de vakinhoud geadviseerd.’

 

Mede dankzij de opstelling van het college van Rijksadviseurs is bij de overheid en bij projectontwikkelaars een verandering van houding ontstaan, meent Crouwel. ‘De partijen die betrokken zijn bij de bouw hebben elkaar heel lang verteld wat de ander niet goed deed. We hebben met elkaar veel bijeenkomsten gehad, breed met elkaar gepraat. Nu zijn we het erover eens dat de overheid het niet alleen kan, en dat marktpartijen het minstens zo goed kunnen. Er ontstaat een gezondere rolverdeling. Overheden en marktpartijen zijn het er ook over eens wat de grote kwaliteitsproblemen zijn. De versnippering van het landschap, de leegstand van oude, soms heel waardevolle gebouwen.’

 

Over het effect van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (de Wro, die sinds 1 juli van kracht is) op de schoonheid van Nederland wil de scheidende rijksbouwmeester zich niet uitspreken. ‘Ik weet het niet. Op zichzelf is het goed dat gemeenten nu alle bestemmingsplannen gaan actualiseren. Dat kan onduidelijke situaties oplossen. Maar de kans dat je alleen maar conserveert, is levensgroot. Gemeenten kúnnen zaken pro-actief aanpakken, maar of ze dat gaan doen?’

 

Ook de rol van hogere overheden kan hij niet voorspellen. ‘Het rijk en de provincie kunnen structuurvisies eroverheen leggen, maar hoe ze van die mogelijkheid gebruik gaan maken? Wij hebben geadviseerd om voor bepaalde gebieden, zoals Nationale Landschappen, de Economische Hoofdstructuur en de grote rivieren een nee, tenzij-beleid te gaan voeren, net zoals London dat doet met zijn green belt. Een strikt beleid dus, zodat het groen écht groen blijft. En om het rijkswegensysteem centraal te regelen, zodat elke route een consistent en herkenbaar beeld gaat opleveren. Maar of dat allemaal gebeurt, moeten we afwachten.’

 

Wat hij wel ziet: ‘Provincies pakken hun sturende rol op het gebied van ruimtelijke kwaliteit sinds een jaar actief op. Dat is mooi, maar ze zijn wel allemaal het wiel aan het uitvinden. De een benoemt een eigen bouwmeester, de volgende begint een atelier, de derde legt het neer bij een gedeputeerde. En dat terwijl zoveel belangen provincie-overstijgend zijn. Ik zeg: ga nou bij elkaar zitten, doe het samen.’

 

Crouwel vindt dat de regie over ruimtelijke kwaliteit voor burgers erg onduidelijk blijft. ‘Als ik in Meppel over een plein loop, dan is dat toch ook een beetje mijn plein? De meeste mensen hebben geen idee wie waarover gaat. Er is geen lijstje met: het rijk doet dit, de provincie doet dat, de gemeente dat. Het loopt nu allemaal in elkaar over, en dat lost de nieuwe Wro ook niet op.’

 

Die onduidelijkheid heeft ook tot gevolg dat gemeenten soms letterlijk vérstrekkende besluiten kunnen nemen. ‘De Belle van Zuylen in Utrecht is getekend met een hoogte van 262 meter. Dat kan, want in de Nota Ruimte ontbreekt elke bepaling over hoogbouw of uitzicht. Dus als een gemeente extreme dingen wil doen, die tot ver buiten de provincie zichtbaar worden, dan mag ze dat. De gemeente staat in haar recht. Ik heb, op verzoek van minister Cramer, geadviseerd om die toren lager te maken, maar ik weet niet waar dat nog toe leidt. Het stedenbouwkundig plan eromheen is gelukkig wel aangepast, en de verhouding tussen toren en omgeving is opnieuw bekeken. Maar wat dat oplevert weet ik niet. Ik ben blij dat ik er in ieder geval iets over heb gezegd.’

 

Ander voorbeeld: stedenbouwkundige ingrepen voor infrastructuur. ‘Daarmee zijn de grootste rampen gebeurd vanuit verkeerscirculatieplannen. Kijk maar naar Tilburg, Hilversum, Utrecht. Dat beslissen gemeenten ook gewoon zelf, dat mag.’

 

Is Leiden dan een beter voorbeeld? Daar gebruikt de provincie haar doorzettingsmacht om een lightrail van Gouda naar de kust, de RijnGouwelijn, door het centrum te laten lopen. Tegen de wens van de gemeente in. ‘Ik geloof heilig in openbaar vervoer, daar hebben we veel meer van nodig. Maar neem dan voor trams niet het formaat van treinstellen. Als je een tram door historische binnensteden laat lopen, moet je die lichte, slimme trammetjes nemen, zoals andere Europese steden met succes hebben gedaan. Dan heb je geen hekken en slagbomen nodig. Accepteer dan maar dat die wat langzamer gaan.’

 

Uitlegwijkjes

 

Veel verwacht Crouwel van de opgave uit de Nota Ruimte om 25 tot 40 procent van de nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied te bouwen. ‘Ik hoor steden al zeggen dat dat makkelijk 50 procent kan worden. Ja, dat zijn inderdaad de grote steden. Maar we zijn het er in Nederland nu ook wel over eens dat al die uitlegwijkjes op termijn minder aantrekkelijk zijn. Ze zijn inflexibel, missen voorzieningen. Ik bespeur meer animo om dichter aan te sluiten bij bestaande kernen. Het rijk kan daar een actieve rol in spelen door schaarste te ontwikkelen. Geef de gemeenten in het Groene Hart niet zo’n vage richtlijn als: alleen bouwen voor eigen behoefte. Geef ze duidelijkheid: alleen bouwen binnen de huidige contouren, en anders niet. Dan creëer je een level playing field voor ontwikkelaars. Die kunnen daarop concurreren.’

 

Een van de adviezen van de Rijksbouwmeester is om kwaliteit op hogere schaalniveaus te verzekeren door nieuwe welstandscommissies in te stellen voor gemeente-overschrijdende projecten, zoals infrastructuur of bedrijventerreinen. ‘Daar zie ik nog geen vorderingen in. Er zijn hier en daar wel kwaliteitsteams ingesteld, maar daar hoor je weinig van. Je moet welstand veel actiever maken. En dus niet afschaffen, zoals de commissie-Wallage heeft geadviseerd.’

 

Dat de stedenbouwkundige expertise intussen uit alle lagen van de overheid is weggelekt, erkent hij volmondig. ‘Het is erger. Stedenbouw is ook geen populaire studie meer op dit moment. Landschapsarchitecten domineren de ruimtelijke plannen. Terwijl stedenbouw toch echt een ander vak is, met expertise over bouwhoogte, straatprofielen, afwatering, infrastructuur. De nieuwe Architectuurnota bevat een stimuleringsprogramma voor de opleiding van stedenbouwkundigen.’

 

Elke gemeente en provincie moet stedenbouwkundigen en architecten in dienst hebben, vindt Crouwel. ‘Niet om zelf te ontwerpen, maar om goede opdrachten te kunnen wegzetten. Het is prima om het werk aan de markt over te laten, maar zorg dan wel dat je precies weet wát je bestelt.’ De economie drukt vaak een te grote stempel op projecten, vindt Crouwel. ‘De jongens van de afdeling grondzaken staan meestal sterker en budgetten zijn vaak versnipperd. Daardoor bouwen we in Nederland heel veel middelmaat. Echte topprojecten hebben we maar zelden.’

 

Het kan zoveel beter, weet hij als ontwerper. ‘Nederland heeft nog steeds een sterke ontwerpdiscipline, we staan internationaal in aanzien. De overheid kan met een combinatie van financieringssystemen en belastingprikkels veel meer bereiken. Herstructurering lukt vaak niet omdat allerlei potjes naast elkaar blijven staan. Het kan veel creatiever, denk aan het bundelen van infrastructuur, het stapelen van bedrijventerreinen misschien wel. En ga dan ook inventief om met de financiering.’

 

Adviescollege in plaats van éénmansjob

 

Mels Crouwel was de eerste rijksbouwmeester met een eigen adviescollege. De ruimtelijke complexiteit neemt zo toe, dat het rijksbouwmeesterschap in 2004 is uitgebreid met collega’s voor landschap, cultureel erfgoed en infrastructuur, samen het College van rijksadviseurs genoemd. De afgelopen vier jaar werden de aanvullende adviesrollen vervuld door Dirk Sijmons, Fons Asselbergs en Jan Brouwer. Dat het college nu collectief wordt vervangen, vindt Crouwel logisch. ‘Je wordt als team aangesteld, je geeft unanieme adviezen op projectniveau. Als er iemand blijft zitten, neemt die de erfenis van het vorige college mee.’ De nieuwe rijksbouwmeester, Liesbeth van der Pol, krijgt in haar adviescollege gezelschap van Yttje Feddes (landschap), Wim Eggenkamp (cultureel erfgoed) en Ton Venhoeven (infrastructuur). Zij beginnen medio augustus.

 

De architect Crouwel

 

Rijksbouwmeesters zijn van huis uit altijd architect. Crouwel (1953) verdiende, samen met collegaoprichter Jan Benthem, zijn sporen vanuit het bureau Benthem Crouwel Architecten in Amsterdam. Ze ontwierpen onder andere het nieuwe Schiphol, de Malietoren in Den Haag en de uitbreiding van het Anne Frankhuis in Amsterdam. Momenteel werkt het bureau onder andere aan de grote stationsprojecten van Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Om belangenverstrengeling te vermijden, heeft Crouwel als rijksbouwmeester deze projecten aan zijn collega-adviseur Jan Brouwer overgelaten.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie