Parkeren moet geld kosten
Het is niet meer voor te stellen, maar ooit kon je je auto gratis in de Amsterdamse binnenstad parkeren. Het was in de tijd dat de auto een duurbetaald, schaars luxeartikel was, en parkeerruimte in overvloed beschikbaar.
Tegenwoordig is het andersom. Ruimte in Nederland, dus ook parkeerruimte, is schaars. De auto daarentegen is er voor iedereen. Volgens gegevens van het CBS telde Nederland op 1 januari 2008 7.391.903 personenauto’s. En dat zijn er sindsdien nog weer meer geworden.
Al die auto’s moeten ergens parkeren. In de steden leidt dat al gauw tot problemen. Waar moet ik parkeren? Hoe duur mag en moet het zijn? Wat is een redelijk parkeerbeleid? En zelfs hoor je nog wel eens vragen: hoe lossen we het parkeerprobleem op?
Dat we voor een parkeerplaats in de binnenstad moeten betalen, is intussen wel gemeengoed. Maar de Nederlander zit tegelijkertijd nog altijd vast aan de gedachte dat hij zijn auto eigenlijk altijd voor de deur moet kunnen zetten. En dan nog liefst gratis. Hij ziet dat als een grondrecht. Autorijden, dat is vrijheid. De vrijheid om te kunnen gaan waar je wilt, om je koers zelf te bepalen. Die vrijheid geven we maar moeilijk op. Dat de invoering van de kilometerheffing zoveel moeite kost en nu weer is uitgesteld, heeft daar rechtstreeks mee te maken.
Het is een illusie te denken dat we het parkeerprobleem ooit helemaal en afdoende zullen kunnen oplossen. Cijfers laten zien dat er tot 2040 maar liefst 5 tot 9 miljoen extra parkeerplekken nodig zijn. Het autobezit zal blijven toenemen. Leerlingen van middelbare scholen komen tegenwoordig met de auto naar school. Steeds jonger gaan we auto rijden. Dat zal niet veranderen. Parkeerbeleid zal dus altijd controversieel blijven, omdat de menselijke vrijheidsdrang hier botst op de toenemende ruimteschaarste in het dichtbevolkte Nederland.
We zullen moeten roeien met de riemen die we hebben. En ook al is het probleem onoplosbaar, we kunnen verder komen dan we nu zijn. In het buitenland zie ik vaak schitterende parkeergarages die ik in Nederland nooit zie. Ze ontsieren het straatbeeld nauwelijks. In Frankrijk accepteert men bijvoorbeeld veel steilere toeritten en ingangen dan wij gewend zijn en die daardoor het straatbeeld niet verstoren. Die garages zitten soms prachtig weggewerkt in een straatwand. Dat zouden wij ook moeten doen. Parkeergarages in de (binnen)steden, goed vormgegeven – hetzij ondergronds, hetzij weggewerkt achter de gevel – kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de parkeervraag, méér dan nu het geval is. Voor een plek in zo’n garage moet je wel bereid zijn een stevige prijs te betalen en daar moeten we niet over zeuren.
Aan de rand van de stad moet je je auto goedkoper kwijt kunnen en je reis kunnen voortzetten per openbaar vervoer. Ook parkeren bij stations heeft wat mij betreft de toekomst. Zo kunnen we de overstap tussen vervoersmodaliteiten vergemakkelijken.
Eén ding staat voor mij vast: parkeren moet geld kosten. Op pad gaan met de auto betekent: betalen – zowel voor het rijden als voor het parkeren. De Nederlander met zijn vrijheidsdrang – en ik ben er zelf ook een! – moet hier toch echt de wet van de schaarste accepteren.
Ed Nijpels
Voorzitter ONRI, brancheorganisatie van advies-, management- en ingenieursbureaus
Het draagvlak onder de burgers is daarvoor momenteel echter nog gering. Het feit dat de kilometerheffing is afgeschoten spreekt boekdelen. Voor de gedachte dat iedereen ook voor parkeren moet gaan betalen is, denk ik, nog veel minder steun onder de bevolking. Toch is er op termijn geen ontkomen aan dat het prijsinstrument ook hier wordt ingezet. De auto brengt veel goeds, maar het worden er domweg te veel. Ze zijn te vanzelfsprekend geworden en er hangen te veel 'grondrechten' aan vast. Een auto neemt (schaarse) ruimte in beslag. En wat schaars is heeft links- of rechtsom een prijs, al blijft die nu in veel gevallen wat verstopt. Wie die prijs niet wil betalen, die gaat maar lopen.