Advertentie
ruimte en milieu / Nieuws

Katalysator met een beperkte blik

Rotterdam moet eind jaren tachtig bijzonder blij zijn geweest met de Rijksgebouwendienst. De inbreng van het vastgoedbedrijf van de rijksoverheid was op dat moment doorslaggevend bij de planontwikkeling voor de Kop van Zuid.

05 december 2008

Er moest een nieuw gerechtsgebouw komen in de stad, en de Rijksgebouwendienst praatte zich bij toenmalig minister van Justitie Frits Korthals Altes ‘de blaren op de tong’ om dit te vestigen in Rotterdam-Zuid. Omdat het pand goed bereikbaar moest zijn, bedong de rijksdienst vervolgens met succes dat de Erasmusbrug en het metrostation Wilhelminaplein in Rotterdam twee jaar eerder zouden worden opgeleverd. Iets vergelijkbaars gebeurde rond de nieuwbouw van het Paleis van Justitie in Den Bosch. Hier forceerde de Rijksgebouwendienst de versnelde aanleg van een overdekte voetgangersbrug over het spoor, alweer omwille van de bereikbaarheid.

 

In het boek Steden in verandering. De rol van het rijksvastgoedbedrijf bij binnenstedelijke gebiedsontwikkeling beschrijven Fred van der Veen en drie mede-auteurs de rol van de Rijksgebouwendienst bij drie grote bouwprojecten. Behalve naar Rotterdam en Den Bosch, is ook gekeken naar de noordelijke Catharijnesingel in Utrecht. Vooral in de eerste twee steden bleek de dienst ‘een essentiële katalysator’.

 

Hoofdauteur

 

De hoofdauteur van het boek, Fred van der Veen, overleed in 2005. Van der Veen was wethouder in Lelystad, werkte voor de Rijksdienst IJsselmeerpolders, was plaatsvervangend directeur-generaal Ruimtelijke Ordening bij het ministerie van Vrom en ook directeur-generaal bij de Rijksgebouwendienst. Na zijn werkzame leven begon Van der Veen een studie naar de bijdrage van de Rijksgebouwendienst aan stedelijke gebiedsontwikkeling. Hij wilde hierop promoveren, maar overleed voor die tijd. De studie werd afgerond door Wim Bremer van de Rijksgebouwendienst, sociaal psycholoog Luit Tabak en planoloog Yap Hong Seng. Dit drietal had Van der Veen al eerder ondersteund met research en redactie. De fotografie is van de zoon van de auteur, Jorn van der Veen.

 

Het resultaat is een boek dat zeer gedetailleerd alle achtergronden van de drie onderzochte projecten beschrijft. Daardoor wordt goed duidelijk welke mechanismen een rol spelen. Zo wordt in het boek de suggestie gewekt dat de Rotterdamse achtergrond van een aantal kabinetsleden er in 1989 mede voor heeft gezorgd dat een rijksbijdrage van 188 miljoen gulden op tafel kwam voor de infrastructuur op de Kop van Zuid. Korthals Altes en premier Ruud Lubbers woonden allebei in Rotterdam, en toenmalig minister Neelie Kroes deelde in die tijd haar leven met de Rotterdamse burgemeester Bram Peper.

 

Hoewel het boek is uitgegeven door de Rijksgebouwendienst zelf, is er in de publicatie voldoende ruimte voor kritische beschouwing. De onderzoekers stellen bijvoorbeeld vast dat de Rijksgebouwendienst niet altijd oog heeft voor het bredere belang van gebiedsontwikkeling. De dienst ‘beperkt zijn invloed tot factoren die van direct belang zijn voor de cliëntèle’, staat in het boek. Oftewel: ‘Het klantbelang overheerst.’ De ontwikkeling van het gebied als geheel verdwijnt daardoor naar de achtergrond. ‘Het gebouw gaat vóór het gebied.’ Een van de gevolgen hiervan is volgens de auteurs van het boek dat in Utrecht en Den Bosch ‘typisch dure kantoorwijken’ zijn ontstaan ‘zonder veel dynamiek’.

 

Doordat de Rijksgebouwendienst in de drie onderzochte gevallen initiatiefnemer was, bleven de huisvestingslasten uiteindelijk relatief laag. De eindgebruiker profiteerde op deze manier van de lage grondprijzen aan het begin van het project.

 

Tegenvallers

 

Er is ook een andere kant. Onvoorziene tegenvallers kan de Rijksgebouwendienst niet opvangen. Zo moest in Utrecht uiteindelijk een projectontwikkelaar in de arm worden genomen die voor eigen risico een deel van het plangebied ontwikkelde. Een hogere vierkantemeterprijs was het gevolg. De onderzoekers concluderen eveneens dat de Rijksgebouwendienst dikwijls aan handen en voeten is gebonden. Vaak moet bij ingewikkelde bouwprojecten ver vooruit worden gekeken. Dat maakt het moeilijk om goed te plannen.

 

In het boek wordt dit vooral toegeschreven aan de ‘sterke en slecht voorspelbare fluctuaties in de omvang van de Rijksdienst’. Als hierdoor later in het proces ruimte moet worden bijgekocht of -gehuurd, schiet de gemiddelde meterprijs direct fors omhoog. Proactief investeren of bouwen op voorraad mocht de Rijksgebouwendienst in de onderzochte gevallen niet, ‘omdat het ministerie van Financiën niet toestond om te bouwen of te huren voor een ongespecificeerde behoefte’.

 

Inmiddels is de regelgeving op dit punt veranderd. Hierdoor krijgt de dienst meer armslag. Ook al met het oog op de toenemende tendens van concentratie van overheidsgebouwen, schept dit volgens de onderzoekers extra verplichtingen. Zij sluiten het boek daarom af met enkele aanbevelingen. Meer nog dan voorheen, moet de Rijksgebouwendienst volgens de auteurs goed zicht hebben op de ontwikkelingen in een stad. Samen met het betrokken stadsbestuur moet ‘een overtuigende visie op de stedelijke ontwikkeling’ worden opgesteld. ‘Hierbij is het primaire uitgangspunt de behoefte van de stad, en niet het rendement van de investering.’

 

Boudewijn Warbroek is redacteur van Binnenlands Bestuur

 

Fred van der Veen, Wim Bremer, Luit Tabak, Yap Hong Seng en Jorn van der Veen (fotografie). Steden in verandering. De rol van het rijksvastgoedbedrijf bij binnenstedelijke gebiedsontwikkeling. Uitgave in eigen beheer door de Rijksgebouwendienst, 2008.

 

Plaats als eerste een reactie

U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.

Advertentie