‘Er is geen idee hoe groot de opgave is’
Gemeenten hebben geen wettelijke plicht hun maatschappelijk vastgoed te verduurzamen. Maar het klimaatakkoord dwingt tot actie, stelt directeur bouwen en energie Ferdi Licher van het ministerie van Binnenlandse Zaken.
BZK-directeur bouwen en energie Ferdi Licher
Zwembaden, sporthallen, brandweerkazernes, scholen, theaters, buurtcentra en natuurlijk ... gemeentehuizen. Gemeenten hebben de taak het maatschappelijk vastgoed te verduurzamen. Dat heeft een handvol goede redenen. In telegramstijl: Wet milieubeheer, hoogwaardig vastgoed, verplicht energielabel, verplicht duurzaam inkopen en practice what you preach.
Daarmee is er niks nieuws onder de zon; die redenen stammen uit de Leidraad verduurzamen onderhoud van gemeentelijk vastgoed van januari 2013, opgesteld door Agentschap NL, voorloper van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Maar waar deze verduurzamingstaak in 2013 makkelijk naar de achtergrond kon verdwijnen, is het anno 2019, met een Nederlandse klimaatakkoord in het verschiet, onverantwoord deze klus nog langer voor je uit te schuiven.
Op de twintigste verdieping van de Zuidtoren, een van de twee torens van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, legt directeur Bouwen en Energie Ferdi Licher (spreek uit: Lisjée) uit hoe hij de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed voor ogen ziet. In de hoek van Lichers werkkamer hangt aan een paal een grote poster met de slogan ‘ontdek wat energiebesparing jou oplevert’, op zijn bureau staat een foto van Fausto Coppi, onverzettelijke wielerheld uit de jaren ‘40 en ‘50. Licher fietst eroica’s, verduidelijkt hij desgevraagd, wielertochten op gedateerde racefietsen in wollen truien. ‘Oude mannen met snorren, worstjes aan de stang, fietsen van honderd jaar oud, het is folklore. Best pittig, met hellinkjes van 15, 20 procent, op ongeasfalteerde wegen, met lekke banden, dan ben je echt wel even zoet.’
Eerste klus
Dat is Licher vast ook met de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed, gezien de omvang van de klus. Volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gaat het om 78.366 gebouwen (67,5 miljoen vierkante meter) waarvan 60 procent in bezit is van de gemeenten. Eerdergenoemde leidraad gaat overigens uit van 90 miljoen vierkante meter maatschappelijk vastgoed, waarvan 44 procent in bezit is van gemeenten.
Daarmee is de eerste klus voor gemeenten al meteen duidelijk. ‘Het allerbelangrijkste wat vastgoedeigenaren moeten gaan doen is in kaart brengen: wat heb ik nu? Welke gebouwen?’, licht Licher toe. ‘Dat lijkt een heel simpele vraag, maar niet elke gemeente kan een dergelijk bestandje uitdraaien. Dus ga dat eens in kaart brengen. Wat is de energetische staat? Niet alle gebouwen hebben automatisch een energielabel. Dus kijk van elk gebouw wat het energielabel is en dan wat het verbruik is.’
‘Het volgende is het laaghangend fruit’, zegt Marie Louise Tabben, programmamanager toekomststrategie energiebesparing utiliteitsbouw, die ook aan de vergadertafel zit. ‘Wanneer gaat de kachel aan en uit? Omgevingsdienst IJmond heeft een project waarbij ze scholen helpen. Dan monitoren ze twee weken het gasverbruik in zo’n school. Er valt altijd, zeggen ze, 10 procent te besparen. Omdat ‘s avonds bijvoorbeeld de verwarming aangaat omdat er ooit een cursus was op die avond en daarna niemand meer heeft gezegd: de verwarming hoeft niet meer aan. Of de verwarming gaat aan op het moment dat de kinderen weggaan en uit op het moment dat de kinderen komen.’
Maar goed, laaghangend fruit levert niet de klappers op die nodig zijn om de ferme doelen van het (nu nog ontwerp-)klimaatakkoord te halen. Gemeenten gaan hun handtekening zetten voor een CO2-reductie van 95 procent in 2050 en, dichterbij, 49 procent CO2-reductie in 2030. ‘De meeste gemeenten zitten met de vraag: hoe doe ik dat in godsnaam?’, zo schat Licher de situatie in. ‘Het is deels dezelfde vraag als burgers hebben: moet ik nu al dit of dat doen of kan ik dat later doen? Kan ik me ergens bij aansluiten? Waar moet ik rekening mee houden? Moet ik het allemaal zelf betalen?’
Routekaarten
De antwoorden komen wat Licher en Tabben betreft uit de routekaarten die op basis van het klimaatakkoord, waar een reeks maatschappelijke organisaties binnenkort zijn handtekening onder zet, zijn vastgesteld. Twaalf sectoren hebben dit voorjaar zo’n een routekaart gemaakt die de weg uitstippelt naar 95 procent CO2-reductie in 2050. De VNG is verantwoordelijk voor de sectorale routekaart van de gemeenten. In de loop van volgend jaar moet elke gemeente dan haar eigen routekaart hebben gemaakt.
Voor inzicht in dat proces verwijst Tabben naar de VNG. Heeft het ministerie dan zelf geen strak schema met deadlines? Licher schudt zijn hoofd van nee. ‘In het klimaatakkoord is afgesproken dat de gebouwde omgeving – koopwoningen, huurwoningen en maatschappelijk vastgoed – in 2030 halverwege is. Dus er moet de komende tien jaar een enórme sprong gemaakt worden richting energieneutrale omgeving’, zegt Licher. ‘We hebben afgesproken dat we dat doen met routekaarten.’
Een gebouw dat tot maatschappelijk vastgoed behoort wordt gemiddeld eens per dertig jaar onder handen genomen, weet Licher. ‘Dan kun je alle gebouwen doen voor 2050.’ Aan wettelijke verplichting denkt de minister nog niet. De gemeenten zijn vrij, net als de andere sectoren, hun eigen route te kiezen. ‘Een bewuste keuze’, aldus Licher, ‘ook om die hele transitie kosteneffectief te kunnen doen. Dus niet voor alle maatschappelijke instellingen, in al die diversiteit, één norm of één datum vast te stellen wanneer het moet gebeuren. Dat zou in termen van operatie, organisatie en menskracht niet eens kunnen.’ Wel benadrukt de directeur dat in het maatschappelijk vastgoed ‘nog niet veel is gebeurd, relatief veel achterstallig onderhoud is, de aandacht vaak niet op het vastgoed ligt, maar op de primaire processen – zorg, onderwijs – en er een enórme opgave ligt waar de bestuurders tot nu toe vaak niet actief mee bezig zijn geweest.’
Het is kortom een klus die om aandacht en regie van de gemeente schreeuwt. Daarbij zouden gemeenten niet alleen naar hun eigen gebouwen moeten kijken, stelt Licher, maar naar ál het maatschappelijk vastgoed. Ze moeten voor de energietransitie immers in 2021 een plan hebben dat aangeeft welke wijk wanneer van het aardgas afgaat. ‘Dat betekent dat duidelijk is wat het laatste moment is voor het maatschappelijk vastgoed in die wijken om die transitie te maken. Dat is hét moment om een nieuwe, duurzame warmtebron aan te sluiten en op dat moment ook de gebouwen te isoleren, energie te besparen en dergelijke.’
Ommezwaai
Om de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed en de energietransitie in de wijken op het juiste moment soepeltjes, als tandwielen in elkaar te laten draaien, zorgt een slimme gemeente ervoor dat ze haar onderhouds-, vastgoed- en meerjarenhuisvestingsplannen op orde heeft. Daar valt volgens Licher nog veel winst te halen. ‘Het is niet in kaart gebracht, laat staan dat er een strategie is over wanneer en op welke momenten dat gedaan wordt en hoe dat gefinancierd en georganiseerd wordt.’ (De woordvoerder zwakt later het eerste deel van de zin af naar: ‘Het is veelal nog niet goed in kaart gebracht.’) Voor die rigoureuze ommezwaai die de verduurzaming vraagt, zijn bescheiden potjes beschikbaar.
Er ligt dit jaar 4,2 miljoen euro klaar voor een kennis- en innovatieplatform voor het verduurzamen van school-, sport-, zorggebouwen en monumenten. Er is een innovatiesubsidie, het programma ‘scholen besparen energie’, de schooldakrevolutie en het programma aardgasvrije, frisse scholen. Er is dit jaar 3,9 miljoen euro voor de DEI-subsidie (Demonstratie en Energie-Innovatie), speciaal voor maatschappelijk vastgoed, 5 miljoen euro ligt klaar voor de schooldakrevolutie (zonnepanelen en energiebesparende maatregelen) en eenzelfde bedrag voor aardgasvrije en frisse scholen.
De subsidies mikken op een vliegwieleffect. Tabben: ‘De bedoeling van al die potjes is dat je daar concepten uit krijgt die goedkoper elders toegepast kunnen worden.’ Bovendien, zo menen de twee, gaat het om de totale kosten. Ja, verduurzamen kost geld, maar levert wel een lagere energierekening op, een beter binnenklimaat, lagere onderhoudskosten, een langere levensduur, een hogere vastgoedwaarde. Zo verdienen investeringen zich in veel gevallen terug. Licher: ‘De kunst is om de planning zo te doen dat je de businesscase rond krijgt. Een businesscase die je vandaag niet rond krijgt, kun je over vijf jaar misschien wel rondkrijgen.’
Voor de kosten kunnen gemeenten beroep doen op bovengenoemde potjes, en ze kunnen natuurlijk, aldus Licher, goedkoop geld lenen bij de BNG. Hij wijst er verder op dat in het energieakkoord is afgesproken de terugverdientijd van investeringen te verkorten. ‘Dat doen we onder andere door de energierekening te veranderen. Hoe? Door deze per saldo zoveel mogelijk gelijk te laten, maar gas ten opzichte van elektriciteit duurder te maken.’ De vraag hoe snel de aardgasprijs zal stijgen, wuift hij lachend weg. ‘Daar doe ik nu geen uitspraken over. Laat ik het zo zeggen: de voorstellen, zoals ze ook doorgerekend zijn door het Planbureau, laten zien dat het voor sommige investeringen leidt tot een halvering van de terugverdientijd. Vooral van de aardgasbesparende maatregelen en dat is heel vaak isolatie.’
Kruisbestuiving
De verduurzamingsomslag vereist dat binnen de gemeente kruisbestuiving plaatsvindt. Tabben noemt Zeist als voorbeeld. ‘Daar zijn de vastgoedmensen, financiële mensen en duurzaamheidsmensen bij elkaar gaan zitten. Dat is een belangrijke combinatie.’ Moet het dus organisatorisch anders bij de gemeenten? ‘Er is geen idee hoe groot die opgave is’, herhaalt Licher nog maar eens, ‘er is nog geen planning, geen beeld van de financiering, geen strategie. Binnen een gemeente is het verstandig om dat te gaan organiseren.’
Het ministerie houdt de vinger aan de pols. Gemeenten krijgen de ruimte om hun eigen route naar het doel te bepalen, verduidelijkt Licher. Of ze het doel bereiken via een gelijkmatig stijgende rechte lijn, via een bolle curve of een holle curve, dat mogen ze zelf bepalen. ‘Maar we toetsen onderling of die routes realistisch zijn en passen bij de gebouwen.’ Dat zal gebeuren op basis van de monitoringsrapportages die de deelnemers van het klimaatakkoord uitwisselen. ‘We gaan minimaal twee keer per jaar om de tafel zitten. Eén keer in de twee jaar zal de minister kijken of zij compenserende of aanvullende maatregelen moet nemen. Maar het moet wel heel gek zijn als we al na twee jaar zeggen: jongens, het loopt niet, dus we gaan wetgeving en handhaving invoeren. Het echte mijlpaalmoment voor deze sector is 2025.’
Plaats als eerste een reactie
U moet ingelogd zijn om een reactie te kunnen plaatsen.